Sociale aangelegenheden
22
nu toe alleszins bevredigende resultaten opgeleverd.
Als eerste belangrijke maatregel ter uitvoering van het vorengenoemde algemeen
programma werd door de Raad van de E.E.G. op 15 oktober vastgesteld een
Eerste Richtlijn inzake het Filmbedrijf. Met deze richtlijn, waarvan het ontwerp in
1962 een punt van studie in het Hoofdbestuur heeft gevormd, is een begin gemaakt
met de totstandkoming van een gemeenschappelijke markt voor het filmbedrijf, in
casu door gedeeltelijke opheffing van de beperkingen die voornamelijk in de grote
tilmproducerende lid-staten, te weten Frankrijk, Italië en West-Duitsland, van
kracht zijn met betrekking tot de invoer, distributie en exploitatie van films uit
andere lid-staten. Teneinde een juiste toepassing van de richtlijn te verzekeren, is
hierin nader bepaald wat onder films moet worden verstaan en zijn criteria gegeven
om vast te stellen, wanneer een film in de zin van de richtlijn wordt geacht een
film van een lid-staat te zijn. Tot laatstbedoelde categorie behoren, mits aan nader
omschreven eisen wordt voldaan, ook films die tussen producenten van lid-staten
en van derde landen in coproduktie of coparticipatie worden vervaardigd. De
definities en criteria komen in hoofdzaak overeen met wat dienaangaande in het
Nederlandse bedrijf is gereglementeerd of gebruikelijk is. Het directe effect van
deze eerste richtlijn op de Nederlandse constellatie is gering te oordelen.
Op de aanmelding van de in de Statuten en reglementen van de Bond neergelegde
regelingen bij de Europese Commissie, welke aanmelding in 1962 ingevolge Veror
dening no. 17 van de Raad is verricht, was in het verslagjaar nog niet beslist.
Op 1 juni van het verslagjaar verstreek de overgangsbepaling van het Werktijden
besluit voor Bioscopen, waarbij algemeen ontheffing was verleend van de verplich
ting der bioscoopondernemers om hun personeel ten minste dertien zondagen per
jaar vrij te geven. Reeds in 1962 had de Sociale Commissie voor het Bioscoopbedrijf
zich tot de Staatssecretaris van Sociale Zaken gewend met het verzoek het Werk
tijdenbesluit in dier voege te wijzigen, dat de verplichte vrije zondagen niet gelden
voor bioscopen waar de normale arbeidstijd niet meer dan 32 uur per week be
draagt en voor werknemers, die gemiddeld per week 32 uur of minder arbeid in
een bioscoop verrichten. Tevens had de Sociale Commissie verzocht een dispensatie-
mogelijkheid te scheppen voor de overige bioscopen, waar het geven van de vrije
zondagen op onoverkomelijke moeilijkheden stuit. Het verzoek was gegrond op
de schaarste aan personeel en de onmogelijkheid om op zondag vakbekwame
remplacanten aan te trekken.
De Sociale Commissie heeft haar verzoek nader toegelicht in een bespreking met
de directeur-generaal van de Arbeid, mr P. H. Valentgoed, aan wie de Staats
secretaris de zaak had gedelegeerd. Wijziging van het Werktijdenbesluit bleek op
grote bezwaren te stuiten. Mr Valentgoed en zijn naaste medewerkers bleken
echter begrip te hebben voor de moeilijkheden, die zich bij het geven van dertien
vrije zondagen per jaar in het bioscoopbedrijf kunnen voordoen. De besprekingen
hebben tenslotte geleid tot een centrale regeling, die hierop neerkwam, dat welis
waar de aanvragen voor het verkrijgen van dispensatie op de normale in de Arbeids
wet voorziene wijze moeten worden ingediend bij de districtshoofden van de arbeids
inspecties, maar dat deze districtshoofden de aanvragen zouden doorzenden naar
het directoraat-generaal, waar de beslissing na overleg met de Sociale Commissie
wordt vastgesteld.