genomen beslissingen werden aan het einde van 1963 aan zeven personen uitke
ringen als vorenbedoeld verstrekt.
Internationale filmweek
Gezien de traditie om eens in de twee jaar te Arnhem een internationale filmweek
te doen plaats vinden, waren door het Hoofdbestuur in samenwerking met het
Rijk en de gemeente Arnhem in 1962 reeds voorbereidingen getroffen voor een
vijfde in het verslagjaar te houden filmweek. De omvangrijke werkzaamheden,
verbonden aan de pogingen om voor het film- en bioscoopbedrijf in ons land de
hoognodige verlichting van lasten te verkrijgen, eisten echter zozeer de aandacht
en de activiteit van de organisatie, dat het Hoofdbestuur in het begin van 1963
moest besluiten van medewerking aan de totstandkoming van een internationale
filmweek te Arnhem in dat jaar af te zien. Het spreekt van zelf, dat deze ont
wikkeling door het Hoofdbestuur zeer wordt betreurd, omdat nu eenmaal grote
betekenis is te hechten aan een periodiek terugkerende manifestatie op filmgebied,
welke een bijdrage vormt tot een beter begrip omtrent betekenis en positie van het
filmmedium en mede daardoor belangrijke filmpropagandistische waarde bezit.
Mogelijk zullen de omstandigheden het toelaten de steeds zo geslaagde Arnhemse
filmmanifestatie in 1965 met volle steun van het Nederlandse film- en bioscoop
wezen weer voortgang te doen vinden.
Stimulering van filmbelangstelling en bioscoopbezoek
Door de sterk toegenomen concurrentie op het terrein van de ontspanning heeft
zich in de sector van het film- en bioscoopbedrijf de wenselijkheid doen gevoelen
van heroriëntering omtrent de wijze waarop de filmbelangstelling en het bioscoop
bezoek kunnen worden gestimuleerd, zulks ter aanvulling van de reclameactiviteiten
der individuele leden. Deze heroriëntering heeft aanleiding gegeven tot verhoogde
organisatorische activiteit. De werkzaamheid van de Bond op het onderhavige
terrein is tweeledig, te weten a) een complex van maatregelen van collectieve
aard, zoals de reclamecampagne, de hiervoren reeds genoemde filmweken en de
persdienst en b) voorzieningen die zijn gericht op versterking van de dienst
verlenende functie van de bioscopen. Tot deze laatste categorie kunnen onder
meer worden gerekend de voorlichting over technische aangelegenheden en reclame,
alsook het stelsel der geschenkbonnen voor bioscoopbezoek. Het Hoofdbestuur
wordt terzake van de hierbedoelde activiteiten, die uit de aard der zaak geheel
anders van opzet en karakter dienen te zijn dan de normale commerciële werk
zaamheden van de ondernemingen in het vlak van de reclame, geadviseerd door
een studiecommissie, waarin gedurende het verslagjaar zitting hadden de heren
B. W. G. van Royen, Voorzitter, J. G. J. Bosman, L. van Dommelen, G. J. H.
Dujardin, M. Gerschtanowitz, J. Miedema Jr. en J. P. M. A. Smulders; als secre
taris fungeerde de heer H. W. Hagenberg.
De grondslag voor de collectieve reclamecampagne, welke in september 1960 is
gestart, heeft gevormd een destijds ingesteld motievenonderzoek, hetwelk belang
rijke aanwijzingen heeft gegeven zowel voor de wijze waarop een dergelijke cam
pagne dient te worden gehouden als voor het door de ondernemingen individueel te
voeren beleid. De collectieve actie wordt gekenmerkt door de populaire slagzin
„Samen naar de film ja, gezellig!" en het niet minder bekende embleem van
de roos met aangehechte toegangskaarten voor de bioscoop. Nadat aanvankelijk
37