Binnenlandse Zaken aangekondigd, dat hij
met een voorstel tot wijziging van de Bio
scoopwet zal komen dat ook voorziet in op
heffing van de gemeentelijke nakeuring.
Het mag in dit verband niet onvermeld
blijven, dat het Afdelingsbestuur in het
begin van het verslagjaar er nogmaals bij
het Hoofdbestuur op heeft aangedrongen
het accoord van 1939 met de Nederlandse
Vereniging van Gemeenten voor Gemeen
schappelijke filmkeuring op Katholieke
Grondslag met inachtneming van een re
delijke termijn op te zeggen.
VERVROEGING VERTONINGSWEEK
Toen bleek dat de verschuiving van de aan
vang van de vertoningsweek van vrijdag
naar donderdag in Amsterdam, Den Haag
en Rotterdam dermate was ingeburgerd en
dat de bioscoopexploitanten in deze steden
de met deze vervroeging genomen proef als
geslaagd beschouwden en in ieder geval de
donderdag als eerste dag der vertonings
week wilden handhaven, zijn er onder de
filmverhuurders stemmen opgegaan, die er
voor pleitten de vervroegde vertoningsweek
in het gehele land in te voeren. Het ver
schil in vertoningsweek tussen de grote ste
den en de rest van het land veroorzaakte
namelijk allerlei moeilijkheden bij de ver
zending en bij prolongaties. Men verlangde
terug te keren naar het stelsel van unifor
miteit in de vertoningsweek, welk stelsel
zovele jaren bevredigend had gewerkt. Van
daar dat het Afdelingsbestuur tot het
Hoofdbestuur een dringend verzoek richtte
bij de Ledenraad een voorstel aanhangig
te maken tot wijziging van artikel 3 van
de Bondsvoorwaarden, waarbij de vrijdag als
eerste dag van de vertoningsweek werd
vervangen door de donderdag.
Uit door het Bondsbureau verstrekte gege
vens over de bioscopen in gemeenten met
meer dan 50.000 inwoners kon worden
geconcludeerd, dat het invoeren van de
donderdag als eerste dag van de verto
ningsweek weinig moeilijkheden zou ople
veren.
Het Hoofdbestuur heeft aan de wens van
de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders gevolg
gegeven en de Ledenraad heeft overeen
komstig het voorstel van het Hoofdbestuur
op 25 november 1963 besloten artikel 3
van de Bondsvoorwaarden te wijzigen.
EXPLOITATIE VAN EUROPESE
FILMS DOOR FILIAALKANTOREN
Het vereiste aantal Afdelingsleden heeft
krachtens artikel 14 van het Afdelingsre
glement het Bestuur gevraagd een buiten
gewone ledenvergadering te houden over
het vraagstuk van de exploitatie van Eu
ropese films door filiaalkantoren van bui
tenlandse maatschappijen in Nederland. Het
had het Bestuur verwonderd, dat de des
betreffende leden geen gebruik hadden ge
maakt van de mogelijkheid om dit vraag
stuk op een der vroeger gehouden ledenver
gaderingen aan te snijden of althans het Be
stuur te vragen dit vraagstuk als agenda
punt in een der volgende vergaderingen aan
de orde te stellen. Het Bestuur heeft over
eenkomstig de voorschriften van de artike
len 14 en 15 van het Afdelingsreglement
de aangevraagde vergadering uitgeschreven
en deze vergadering heeft plaats gevonden
op 8 mei 1963. In deze vergadering heeft
vooral de heer E. Alter gepleit voor maat
regelen, waardoor het aan de filiaalkanto
ren onmogelijk zou worden gemaakt Euro
pese films, voorzover die niet door hun
moedermaatschappijen zijn geproduceerd,
in Nederland te distribueren. Daarbij is ook
de mogelijkheid van maatregelen in E.E.G.
verband ter sprake gebracht.
Het Bestuur heeft de ledenvergadering toe
gezegd het vraagstuk te zullen bestuderen
en over de geopperde ideeën rapport te zul
len uitbrengen.
Dit rapport is enige tijd later verschenen.
Daarin neemt het Bestuur het standpunt
in, dat het reglementair vaststellen van een
verbod aan de filiaalkantoren om Europese
films in Nederland te distribueren be
schouwd zal worden als een mededingings
regeling in de zin van de Wet Econo
mische Mededinging. Zulk een besluit zou
dus moeten worden aangemeld bij het Mi
nisterie van Economische Zaken met als
waarschijnlijk gevolg, dat het besluit on
verbindend zal worden verklaard. Ook acht
het Bestuur artikel 85 van het E.E.G.-ver-
drag niet op de onderwerpelij ke kwestie
van toepassing, omdat dit artikel zich uit
sluitend richt tegen beperkingen die aan de
vrije concurrentie worden opgelegd, zodat
dit artikel niet kan worden gebruikt om
beperkingen in de door de heer Alter c.s.
gewenste zin te creëren. Overigens heeft het
Bestuur in het rapport tot uitdrukking ge
bracht, dat zij die menen dat de exploita
tie van Europese films in Nederland door
filiaalkantoren behoort tot het misbruiken
van de machtspositie van ondernemingen,
waartegen artikel 86 van het E.E.G.-ver-
59