69
vat, waarbij voorop zal moeten staan, dat
een gezond laboratoriumbedrijf niet alleen
eigen belang is, maar ook in het belang
van het gehele Nederlandse productiebe
drijf.
Een door de administrateur gelanceerd
voorstel om de filmfabrikanten een eigen
status te geven door hen in een afzonder
lijke afdeling te groeperen, werd door het
bestuur niet afwijzend ontvangen doch bij
nadere overweging van de voor- en nadelen,
werd voorlopig afgezien van verdere stap
pen in deze richting.
HET LEDENTAL
Het aantal filmproducenten, dat in het vo
rige verslagjaar 38 bedroeg, is gestegen tot
42, doordat vier nieuwe leden zijn toege
laten. Eén flimproduktiebedrijf werd op de
Lijst van Geen Bezwaar geplaatst.
Het aantal filmfabrikanten bleef gehand
haafd op 12. Het totaal aantal leden van
de Afdeling is aldus gestegen tot 54.
VOORUITZICHTEN
Verwacht mag worden, dat de voorberei
dende activiteiten die onder andere in 1963
hebben plaats gevonden op het stuk van het
R.V.D.-filmopdrachtcontract en van een
uniform contract voor reclame- televi
siefilms in het komende jaar tot het ge
wenste resultaat zullen leiden, waarna de
praktijk zal moeten uitwijzen of deze con
tracten aan de verwachtingen voldoen. In
behandeling zijn voorts nog een ontwerp
voor een licentiecontract voor de verkoop
van Nederlandse films naar het buitenland
en onder meer een ontwerp voor een werk
en rusttijdenbesluit voor filmproduktie- en
laboratoriumbedrijven. De besprekingen die
worden gevoerd tussen de Overheid en het
Hoofdbestuur, met het doel de fiscale las
ten die op het bedrijf drukken te verlich
ten en het film- en bioscoopbedrijf te sti
muleren, hebben de volle aandacht en zul
len naar wordt gehoopt, in 1964 ook voor
onze Afdeling gunstige resultaten opleve
ren.
Het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen heeft voor het jaar 1964
wederom een hoger bedrag uitgetrokken ten
behoeve van de vervaardiging van korte
films, te weten ƒ550.000,— tegen
ƒ450.000,— in 1963. Het is opgevallen
dat de leden zich de laatste tijd minder
dan voorheen op het gebied van de zoge
naamde subsidiefilms bewegen. Van de
twaalf in 1963 door genoemd Ministerie ge
financierde films kwamen er slechts twee
voor rekening van Bondsleden en voor het
komende jaar zijn van de circa dertien per
het einde van het verslagjaar in voorberei
ding, respectievelijk in produktie zijnde
films, niet meer dan vier bij leden in be
handeling, waarvan er twee reeds geruime
tijd in produktie waren. Uiteraard valt het
toe te juichen, dat de jongeren via deze
subsidiemogelijkheid kansen krijgen zich
filmisch te uiten en hun bekwaamheden te
bewijzen, doch het is wel zaak na te gaan
hoe het komt, dat bij een stijgende sub-
sidiepost voor dit doel, het aandeel dat de
Bondsleden in deze produkties hebben, af
neemt. Daarbij dient voor ogen te staan,
dat het hier als regel de films betreft, die
op internationale filmfestivals en dergelijke
evenementen de Nederlandse filmproduktie
als geheel representeren en dat deze films
zich dikwijls in het bijzonder lenen om de
tot dusverre gekweekte goodwill in binnen-
en buitenland in stand te houden en zo
mogelijk nog te verstevigen.
De door het Ministerie van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen voor 1964 ge-
voteerde post voor de speelfilmproduktie
is eveneens verhoogd en wel van
ƒ425.000,— in 1963 tot ƒ725.000,— in
1964, waarin is begrepen een bedrag van
200.000,bestemd voor credietfacili-
teiten aan producenten van Nederlandse
speelfilms voor gebruik van de Cinetone-
studio's. Ook ten gunste van het Nederlands
journaal werd financiële steun in het voor
uitzicht gesteld.
Op het gebied van de korte film waren per
het einde van het verslagjaar meer films
dan ooit in produktie, respectievelijk voor
bereiding. Wanneer daar in de naaste toe
komst nog het werk voor de commerciële
televisie bijkomt, dan zal het produktiebe-
drijf zeker niet over gebrek aan opdrachten
te klagen hebben.
Indien tenslotte de reeds eerder gesigna
leerde prijsverhogingen bij de filmfabrieken
er toe leiden, dat ook in deze sector opti
mistischer geluiden gehoord zullen worden
dan in het verleden het geval was, dan kan
worden gesteld, dat de Afdeling als geheel
een gunstig uitziend jaar tegemoet gaat.
Februari 1964
Mr H.B.F.J.A. Peters,
Secretaris