Afdeling Rotterdam
tal liep echter belangrijk terug, namelijk met
473.926 (in 1962 ten opzichte van 1961 met
237.319).
Uit dit cijfermateriaal kan veilig de conclu
sie worden getrokken dat het totaal van de
bedrijfsuitkomsten in het bioscoopbedrijf in.
onze stad in 1963 een verdere teruggang te
zien geven.
Tenslotte blijft er nog te vermelden dat alle
aan de beurt van aftreden zijnde bestuurs
leden op de jaarvergadering in hun functies
werden herkozen.
Februari 1964.
J. R. Schoonbeek,
secretaris.
74
De gang van zaken in onze Rotterdamse
bedrijven heeft in het afgelopen jaar een
vrij onevenwichtig totaalbeeld opgeleverd.
Enerzijds beleefden enige grote succesfilms
waarvoor dikwijls zeer hoge huurcon-
dities golden ongekend lange vertonings
tijden met zeer grote bezoekersaantallen,
terwijl daarentegen anderzijds in vele ge
vallen de bezettingscijfers tot een bedroe
vend laag peil daalden. De overzichten der
laatste jaren mogen dan weliswaar een vrij
constante stijging der totaal-recettes te zien
geven, hierbij mag niet uit het oog worden
verloren, dat door de stelselmatige uit
breiding van het theaterpark het gezamen
lijk zitplaatsenaantal bij voortduring is toe
genomen, waardoor de gemiddelde op
brengst per bioscoop er aanmerkelijk min
der rooskleurig uitziet.
De evengenoemde uitbreiding van het
bioscooppark is inmiddels tot stilstand ge
komen; voor het eerst sinds vele jaren valt
er in dit verslagjaar geen opening te mel
den van een nieuw theater. Zoals in ons
vorig verslag reeds werd geconstateerd,
heeft het aantal bioscopen het vooroorlogse
peil weer bereikt en wij mogen derhalve
aannemen, dat er in dit opzicht in onze
stad voorlopig een statisch tijdperk is in
getreden; de tijd zal thans moeten leren of
een in alle geledingen economisch gezonde
exploitatiebasis te bereiken zal zijn.
In de op 21 februari gehouden jaarver
gadering deed de heer C. van Willigen, die
sedert de bevrijding het voorzitterschap on
zer afdeling had bekleed, mededeling van
zijn besluit om deze functie neer te leggen,
zulks ten einde uitvoering te kunnen geven
aan zijn voornemen om af te treden als lid
van de Afdelingsraad, die hij eveneens
sedert korte tijd na de bevrijding had ge
presideerd. Gelukkig werd de heer Van
Willigen bereid gevonden om als vice-voor-
zitter zitting te houden in ons afdelings
bestuur, zodat het onze leden bespaard
bleef om hem, die in de achterliggende ja
ren op voorbeeldige wijze leiding had ge
geven aan onze afdeling en speciaal aan de
oplossing der herbouwproblemen en alles
wat daarmede samenhing en er steeds in
was geslaagd om de in dit opzicht dikwijls
uiteenlopende belangen onzer leden te co-
ordineren, uit ons bestuurscollege te zien
verdwijnen.
In dezelfde vergadering werd bij acclamatie
besloten tot verkiezing van de heer C. J.
Blad tot voorzitter onzer afdeling. De
overige bestuursleden werden, voorzover
zij aan de beurt van aftreden waren, bij
acclamatie herkozen, zodat de bestuurs
samenstelling overigens ongewijzigd bleef.
In de vacature in de Afdelingsraad, ont
staan door het aftreden van de heer Van
Willigen, werd door het bestuur voorzien
door de afvaardiging van de heer I. Keizer,
terwijl de heer C. J. Blad door de leden
vergadering werd benoemd tot lid van de
Ledenraad.
Onze leden kwamen ten tweeden male bij
een op 10 oktober. In deze vergadering
werd, evenals in de jaarvergadering, aller
eerst aandacht besteed aan de gebruikelijke
reglementaire onderwerpen en voorts onder
meer aan de met ingang van 1 juli van
kracht geworden Collectieve Arbeidsover
eenkomst voor het Bioscoopbedrijf ter ver
vanging van de tot dusverre gegolden heb
bende Bindende Loonregeling. Deze nieuwe
C.A.O. had uiteraard een verzwaring van
vaste lasten ten gevolge door de hogere
loonnormen en de daaruit voortvloeiende
stijging der sociale lasten. Intussen moest
deze C.A.O. als gevolg van de bewegingen
op het loonfront per 1 januari 1964 weder
om worden herzien en het spreekt vanzelf,
dat onze leden de verdere ontwikkeling op
dit gebied met bezorgdheid gadeslaan.
Van de in oktober door de Minister-Presi
dent uitgesproken verklaring, dat gezocht
zou worden naar een oplossing ter ver
betering van het economisch klimaat in het
bioscoopbedrijf werd in dit verband door
onze leden met vreugde kennis genomen*,
zolang echter geen nadere gegevens be
schikbaar zijn omtrent het tempo en de
mate waarin deze oplossing gevonden zal
worden, kan er uiteraard nog geen sprake
zijn van groot enthousiasme, zeker niet in