Bioscoopbezoek Filminvoer 10 Valkenburg-Houthem, Veendam, Winschoten, Wisch en Zuidlaren. De herziening van de verordening op de heffing van vermakelijkheidsbelasting door de gemeente Valkenburg-Houthem heeft een einde gemaakt aan een lang durig conflict met de plaatselijke bioscoopexploitant. Deze had op 29 april 1964 met voorkennis en instemming van het Hoofdbestuur zijn zaak gesloten wegens de ongunstige beïnvloeding van zijn bedrijfsresultaten als gevolg van de handhaving van een excessief belastingtrarief van 25 Verschillende pogingen die sedertdien in het werk zijn gesteld ter beëindiging van het bioscoopconflict haalden door de houding van het gemeentebestuur aanvankelijk niets uit. Bij hernieuwd overleg in het verslagjaar bleek echter een oplossing van de belastingmoeilijkheden moge lijk waarmede alle partijen zich konden verenigen. Burgemeester en Wethouders dienden een voorstel in bij de Raad om het tarief van de vermakelijkheidsbelasting te verlagen van 25 tot 20 met dien verstande, dat voor films gekeurd vol gens artikel 1 lid 2, 2e, der Bioscoopwet een heffing zou gelden van 15 Deze tarieven zouden echter alleen van kracht zijn gedurende het toeristenseizoen. Daar buiten, te weten van 1 oktober tot Pasen, zou een uniforme heffing van 10 gelden. De Raad heeft het voorstel van Burgemeester en Wethouders aanvaard. De voorstellingen in de plaatselijke bioscoop zijn op 1 augustus hervat. Ofschoon men op grond van de belastingverlagingen in het verslagjaar een daling van het feitelijke gemiddelde landelijke netto-heffingspercentage der vermakelijk heidsbelasting mocht verwachten, heeft dit gemiddelde, evenals in 1965, 19 be dragen. Dit verschijnsel kan in hoofdzaak worden verklaard uit de omstandigheid, dat de Centrale Commissie voor de Filmkeuring minder films conform artikel 1 lid 2, 2e, der Bioscoopwet heeft gekeurd, waardoor derhalve ook in geringere mate kon worden geprofiteerd van de belastingfaciliteiten, die in zeer vele gemeentelijke verordeningen aan de bewuste categorie films worden toegekend. De sedert het jaar 1957 durende teruggang in het bioscoopbezoek is in het verslagjaar nog niet tot stilstand gekomen; evenals in 1965 bedroeg hij circa 6%. De vermindering was in de loop van het jaar vrij constant van omvang; per kwar taal gerekend was zij achtereenvolgens 3, 7, 8 en 5% groot. Doordat de daling in de gemeenten Amsterdam, Den Haag en Rotterdam opnieuw minder groot was dan in de overige gemeenten (5,3% tegenover 6,2%), is het aandeel van deze drie steden in het totale bezoek wederom iets gestegen en wel van 40,2 in 1965 naar 40,5 (Zie ook tabel op pag. 53.) De gestadige teruggang van de aantallen ingevoerde nieuwe hoofdfilms, die tot het vorig jaar reeds een matiging liet zien, is in het verslagjaar overgegaan in een stijging van niet minder dan 10%; met een totaal van 389 films is weer ongeveer het invoerpeil van de jaren 1962 en 1963 bereikt. De vooruitgang was het grootst bij de Amerikaanse films, die van 107 op 124 stuks kwamen; het aandeel van de Europese films in de totale filminvoer, dat gedurende een zestal jaren rond de 70 schommelt, liep hierdoor terug tot 68,1 (1965: 69,7 Het aantal opnieuw uitgebrachte buitenlandse hoofdfilms bleef in het verslagjaar tot 16 (1965: 25) beperkt, waaronder 9 (1965: 16) Amerikaanse.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1966 | | pagina 11