den Jaarlijkse Ledenvergadering bij enkele kandidaatstelling herkozen. Dientenge volge was het Hoofdbestuur aan het einde van het verslagjaar onveranderd als volgt samengesteld: Joh. Miedema, voorzitter, C. S. Roem, vice-voorzitter, R. Uges, se cretaris, A. F. Wolff, penningmeester, en W. Hemelraad, gedelegeerde, tezamen vormende het Dagelijks Bestuur, alsmede Drs. J. A. M. Bouts, G. J. H. Dujardin, J. Nijland en P. J. N. R. Ooms. Het Hoofdbestuur vergaderde in 1966 veertien maal (eveneens veertien in 1965). Het Dagelijks Bestuur kwam tienmaal bijeen tegen elfmaal in 1965. Voorbereiding van Statuten en reglementsherzieningen De ontwikkeling die zich mede als gevolg van de gestegen welvaart vooral het laatste decennium op het terrein van de vrijetijdsbesteding heeft voorgedaan, heeft niet alleen de positie van het film- en bioscoopbedrijf als geheel en van de ondernemingen individueel sterk beïnvloed, doch heeft bijgevolg tevens de be drijf sverhoudingen niet ongemoeid gelaten. Het Hoofdbestuur heeft het nuttig ge oordeeld een onderzoek in te stellen naar de vraag, of en in hoeverre deze veran deringen in het bijzonder en de maatschappelijke evolutie in het algemeen een herziening van de organisatorische structuur, die hier en daar nog het stempel draagt van haar ontstaansperiode, wenselijk maken. Het Hoofdbestuur, dat in de loop van 1965 met de bestudering van dit moeilijke vraagstuk een aanvang heeft gemaakt, heeft de Bondsdirecteur de opdracht ver strekt een rapport op te stellen, hetwelk als leidraad zou moeten dienen bij de ver dere beraadslaging. In zijn op 31 mei van het verslagjaar uitgebrachte rapport heeft de Bondsdirecteur, mede aan de hand van een grote hoeveelheid statistisch materiaal, een uitvoerig exposé gegeven van de actuele toestand waarin de be drijfstak en de bedrijfsorganisatie zich bevinden. De Bondsdirecteur heeft in zijn rapport duidelijk gemaakt, dat niet het minst door de samenwerking van de onder scheiden bedrijfsgroeperingen (bioscoopexploitanten, filmverhuurders, filmprodu centen en filmfabrikanten) door de Bond, ondanks de geringe omvang van deze be drijfstak, bijzondere resultaten tot stand zijn gebracht, resultaten die niet slechts in het belang zijn van de leden, doch die de ontwikkeling van het gehele filmwezen in ons land in gunstige zin hebben beïnvloed. Het voortbestaan van de bedrijfs organisatie in zijn huidige rechtsvorm achtte de Bondsdirecteur derhalve dringend noodzakelijk. Wél oordeelde hij het gewenst nader te onderzoeken, of de huidige organisatorische structuur nog wel aansluit aan de ontwikkeling van de maat schappij vormen en van de bedrijfsstructuur van de leden. Met name zou dit onder zoek zijns inziens moeten betreffen de positie van de algemene ledenvergadering als bedoeld in de artikelen 26, 27 en 30 der Statuten, het stemrecht van de leden, de pariteit in de bestuurscolleges, de invoeging van de leden-bioscoopexploitanten in het systeem van bedrijfsafdelingen en, bijgevolg, de positie van de provinciale en plaatselijke afdelingen, de verkiezing van Afdelingsbestuurders en de verkiezing van de leden van het Hoofdbestuur. Ten dienste van de bestudering van het on- derwerpelijke vraagstuk heeft de Bondsdirecteur bij de vermelding van deze pun ten in zijn rapport een aantal oplossingen aan de hand gedaan. Overeenkomstig de aanbevelingen welke de Bondsdirecteur in zijn organisatierap port had gedaan, besloot het Hoofdbestuur een studiecommissie in het leven te roepen die tot taak kreeg a. op basis van de in het rapport aangegeven punten te onderzoeken, of en in hoeverre de organisatorische structuur van de Bond herzie ning behoeft en b. het Hoofdbestuur desgewenst van advies te dienen omtrent de 33

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1966 | | pagina 34