eventueel noodzakelijk geoordeelde herzieningen. De commissie werd door het
Hoofdbestuur samengesteld uit de heren Mr. W. C. van Heuven te Amsterdam, voor
zitter, Mr. R. H. Dijkstra te Amsterdam, Mr. P. A. Meerburg te Amsterdam, H.
Miedema te Deventer, Mr. H. B. F. J. A. Peters te Amsterdam, M. J. W. Peters te
Venlo, J. P. M. A. Smulders te Amsterdam, J. van Willigen te Aalsmeer en Drs.
J Ph Wolff te Utrecht. Aan de Commissie werd als secretaris toegevoegd de heer
J. Th. van Taalingen.
Met de instelling van deze commissie ad hoc was tevens tegemoetgekomen aan de
verlangens die waren kenbaar gemaakt door de Afdelingsraad, zich daarmede
aansluitend bij het reeds eerder geformuleerde standpunt van de Afdeling Rotter
dam.
Hoewel het organisatierapport van de Bondsdirecteur als een intern stuk moest
worden aangemerkt, oordeelde het Hoofdbestuur het nochtans juist het rapport,
gezien zijn betekenis als grondslag voor verdere bestudering van het vraagstuk van
de organisatorische structuur, ter oriëntering toe te zenden aan de leden van de
Afdelingsraad en de bestuursleden van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders en de
Bedrijfsafdeling Filmfabrikanten en Filmproducenten.
De Studiecommissie Organisatiestructuur, die op 27 juni in een vergadering van
het Hoofdbestuur werd geïnstalleerd, heeft haar omvangrijke werkzaamheid nog
binnen het verslagjaar kunnen afsluiten door aanbieding aan het Hoofdbestuur me
dio december van een rapport, waarmede werd geadviseerd tot een min of meer
ingrijpende herziening van de organisatorische structuur. Het ligt voor de hand,
dat dit advies een belangrijk onderwerp van discussie zal vormen in de vergaderin
gen van het Hoofdbestuur in 1967 en dat, voorzover de noodzakelijkheid ener her
structurering mocht blijken, de voorbereiding van een desbetreffende herziening
van Statuten en reglementen nog zeer veel aandacht en tijd van het College za)
vragen.
Naar het Hoofdbestuur was gebleken, bestond er behoefte aan een herformulering
van de normen waaraan de leden-filmfabrikanten en -filmproducenten ingevolge
artikel 1 van het Algemeen Bedrijfsreglement hebben te voldoen. In overleg met de
Bedrijfsafdeling Filmfabrikanten en Filmproducenten werd een herziening gecon
cipieerd die ondermeer beoogde de indeling in bedrijfstakken van filmfabrieken
en filmproductiezaken te vereenvoudigen, zodat het aantal bedrijfstakken bij de
filmfabrieken zou worden verminderd van elf tot vijf en bij de filmproductiezaken
van zes tot drie. Voorts werd het ten aanzien van filmproductiezaken wenselijk ge-
24 oordeeld nader te bepalen wat door deze zaken minimaal zou mogen worden gepro
duceerd om aan de vereisten voor het lidmaatschap te voldoen. Artikel 1 B van
het Algemeen Bedrijfsreglement bepaalde namelijk wel, dat filmproductiezaken re
gelmatig films moeten produceren die voor vertoning in bioscopen bestemd zijn,
doch dit regelmatigheidsvereiste was, behoudens ten opzichte van speelfilms en
journaalfilms, reglementair niet verder uitgewerkt. Het ontbreken van normen ter
zake bemoeilijkte het toezicht van het Hoofdbestuur op de inschrijvingen in het
Bedrijfsregister van de betrokken productiezaken ten zeerste. Het Hoofdbestuur
heeft een oplossing voor dit probleem gezocht door voor alle bedrijfstakken van
een filmproductiezaak een minimale filmproductie per drie jaar voor te schrijven.
Een uitzondering werd gemaakt voor journaalfilms, bij welke categorie de regel
maat al in het begrip zelf ligt opgesloten en trouwens mede is verankerd in de
definitie van artikel 1 van het Aanvullingsreglement Bondsvoorwaarden. Gezien de
speciale problematiek verbonden aan het realiseren van productieplannen werd
tevens de bepaling opgenomen, dat de termijn van drie jaar na ingewonnen advies