van het Bestuur van de Bedrijfsafdeling Filmfabrikanten en Filmproducenten zou
kunnen worden verlengd. Op het bij de Ledenraad aanhangig gemaakte Hoofd-
bestuursvoorstel tot wijziging van artikel 1 van het Algemeen Bedrijfsreglement
diende het Bestuur van de Bedrijfsafdeling Filmfabrikanten en Filmproducenten een
amendement in, dat tot strekking had het begrip regelmaat, met name wat de
productie van korte films betreft, scherper tot uitdrukking te brengen dan naar de
mening van het afdelingsbestuur in het voorstel van het Hoofdbestuur het geval was.
Bovendien maakte de definitie van filmproductiezaken door beziging van het begrip
„doen uitvoeren" van filmproductiewerkzaamheden (naast dat van „uitvoeren")
volgens het afdelingsbestuur een ontwikkeling mogelijk in deze zin, dat het lid
maatschap van de Bond wordt toegekend aan zaken of personen die op het eigen
lijke productieterrein nauwelijks creatief werkzaam zijn en wier activiteit op dit
gebied in hoofdzaak een bemiddelende is. Met de bedoelingen van het amendement
kon het Hoofdbestuur zich in grote trekken verenigen, met dien verstande, dat die
bedoelingen naar het oordeel van het College met de door het afdelingsbestuur
voorgestelde formulering onvoldoende zouden worden gerealiseerd. Het Hoofd
bestuur adviseerde de Ledenraad derhalve het amendement van het Bestuur van
de Bedrijfsafdeling Filmfabrikanten en Filmproducenten te aanvaarden, zij het met
inachtneming van enige tekstuele wijzigingen, hierop neerkomende, dat in de de
finitie van filmproductiezaak het begrip „doen uitvoeren" werd geëlimineerd en
het begrip „makers van films in de zin van de Auteurswet 1912" werd geïntrodu
ceerd. De Ledenraad heeft overeenkomstig het voorstel en de aanbevelingen van
het Hoofdbestuur terzake van het amendement van de Bedrijfsafdeling Film
fabrikanten en Filmproducenten besloten tot wijziging van artikel 1 van het Alge
meen Bedrijfsreglement in de vergadering van de Raad dd. 28 november.
Het Hoofdbestuur heeft de Ledenraad ook nog een andere wijziging van het Alge
meen Bedrijfsreglement voorgesteld en wel van de artikelen 10 B en 12 A. Bij
de benoeming van bedrijfsgenoten tot leden en plaatsvervangende leden van
de Commissie Nieuwe Zaken en de Commissie Beroep Nieuwe Zaken is het streven
van het Hoofdbestuur er op gericht om binnen de mogelijkheden die het aantal com
missieleden toelaat, een samenstelling tot stand te brengen die representatief is te
achten zowel naar bekwaamheid als uit eert oogpunt van structuur van het Neder
landse film- en bioscoopbedrijf. Opdat dit aspect met name ook in de praktijk van
de plaatsvervanging een rol zou kunnen spelen, oordeelde het Hoofdbestuur het
raadzaam te geraken tot een uitbreiding van het aantal plaatsvervangende le-
den-bedrijfsgenoten in de genoemde commissies. Daarmede zou tevens worden
tegemoetgekomen aan de behoefte om ter bespoediging van de afdoening van de
aanvragen tot het gaan exploiteren van nieuwe zaken te beschikken over meer
plaatsvervangers dan het geval was. Het Hoofdbestuur stelde met het oog hierop
voor het aantal plaatsvervangende leden-bedrijfsgenoten in de Commissie Nieuwe
Zaken uit te breiden van vier tot zes en in de Commissie Beroep Nieuwe Zaken
van twee tot vier. Dit voorstel werd door de Ledenraad in zijn vergadering van 28
november aanvaard.
Het Bedrijfsbesluit Filmvertoning, dat van jaar tot jaar wordt vastgesteld en op 31
december 1966 zou expireren, heeft ten doel overlading van het filmprogramma
met hoofdfilms te voorkomen. Een dergelijke overlading doet niet alleen afbreuk
aan de waarde van de film, doch kan bovendien verwarring scheppen bij het pu
bliek. Niettemin biedt het besluit de leden-bioscoopexploitanten ruimschoots moge
lijkheden voor het brengen van afwisseling in de weekprogramma's. Bovendien is
het Hoofdbestuur bevoegd in de daarvoor in aanmerking komende gevallen dis-
35