van de gemeentelijke nakeuring ex artikel 4 van de Bioscoopwet, thans in
toenemende mate blijken te worden gedeeld door gemeenten in de provincies
Noord-Brabant en Limburg, waar dit instituut praktische toepassing vindt. Niet
alleen grote gemeenten zoals Eindhoven, Tilburg en Breda met een sterk gemeng
de bevolking, doch ook kleinere gemeenten hebben besloten de gemeentelijke na-
keuringsbevoegdheid niet langer uit te oefenen, omdat zij van oordeel zijn, dat het
instituut van de nakeuring onder de gegeven omstandigheden als achterhaald
moet worden aangemerkt.
Omzetbelasting
Nadat de toenmalige Staatssecretaris van Financiën tegen het einde van 1963 een
verzoek van het Hoofdbestuur had ingewilligd om in te stemmen met een gewij
zigde berekening van de door de bioscoopexploitanten verschuldigde omzetbelas
ting, te weten op basis van het hun op grond van de vertoningscontracten met de
filmverhuurders toekomende aandeel in de recettes, zijn namens het Hoofdbestuur
door de Bondsdirecteur en Mr. G. H. Warning, de raadsman van de Bond op het
gebied van deze belasting, nieuwe besprekingen gevoerd terzake van de berekening
van omzetbelasting over door de filmverhuurders verschuldigde licenties. Deze
besprekingen zijn gevolgd door een nota, waarin een desbetreffend aan de Staats
secretaris van Financiën gericht verzoek was vervat. Ook op dit verzoek is welwil
lend beschikt, en wel in die zin, dat de partage gedachte, die reeds in de verhouding
tussen bioscoopexploitant en filmverhuurder was geaccepteerd, werd doorgetrok
ken in de verhouding tussen filmverhuurder en producent. De verhuurders kun
nen derhalve voor de berekening van de door hen verschuldigde omzetbelasting
het aan de filmproducenten toekomende licentiebedrag in mindering brengen op
de filmhuuromzet, mits het licentiebedrag is uitgedrukt in een percentage van de
filmhuuromzet. Bij circulaire van 31 oktober zijn de leden-filmverhuurders van
deze nieuwe regeling, die met terugwerkende kracht op 1 april 1966 is ingegaan,
in kennis gesteld. Mede naar aanleiding van een onderhoud met het Bestuur van
de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders heeft het Hoofdbestuur bij circulaire van 25
november nadere praktische aanwijzingen verstrekt.
Regeling inzake vrachttarieven
De collectieve regeling inzake vrachttarieven voor filmvervoer per expres welke 43
het Hoofdbestuur met de N.V. Nederlandsche Spoorwegen had getroffen, is ook
voor het tijdvak van 1 september 1965 tot 1 september 1966 van kracht geweest.
Onderhandelingen met de N.S. hebben geleid tot continuering van de bewuste
overeenkomst tot 1 september 1967. De financiële verrekening met de leden vindt
ingevolge deze regeling plaats op grondslag van de door hen bij het Bondsbureau
ingezonden duplicaat-vrachtbrieven.
Vertoningsprijzen voor reclamefilms
Gezien zekere bezwaren van de zijde der adverteerders tegen het bestaande prijs-
systeem voor reclamefilms is in de kringen van de bioscoopreclame-exploitanten
de gedachte ontwikkeld de vertoningsprijzen voor deze films te koppelen aan
het feitelijke aantal bioscoopbezoekers. Verwacht werd, dat de belangstelling