onveranderd als volgt is samengesteld: Mr. D. Bijdendijk, voorzitter, Drs. F. L. Schimsheimer, vice-voorzitter, Mr. R. H. Dijkstra, Mr. M. Geerling en P. Nas- sette, leden, alsmede E. Alter, Mr. J. M. van der Flier ,Mr. M. A. Graftdijk, Mr. W. B. H. A. Heskes en C. van Liere, plaatsvervangende leden. Secretaresse van het College van Appel was wederom Mej. Mr. C. A. Krietemeyer. Het Hoofdbestuur had in 1965 twee nauw gelieerde bioscoopondernemingen de straf van waarschuwing opgelegd. Een bestuurder van deze ondernemingen had zich in een interview, blijkende uit een weekbladartikel, over films en het zake lijke beleid van bedrijfsgenoten uitgelaten op een wijze welke strijdig werd ge oordeeld met de algemene belangen en de waardigheid van het Nederlandse film en bioscoopbedrijf. Van deze straf gingen beide ondernemingen in beroep bij het College van Appel. De behandeling van deze beroepen heeft in het verslagjaar plaatsgevonden. Het College van Appel heeft de beslissing van het Hoofdbestuur ten aanzien van een der ondernemingen bevestigd. De aan de andere onderneming opgelegde straf van waarschuwing werd echter om formele redenen vernietigd. Naar het oordeel van voornoemd College was de betrokken bestuurder bij zijn contact met het weekblad in kwestie niet opgetreden voor laatstbedoelde onder neming, althans was zulks in de publiciteit niet tot uiting gekomen, weshalve geen grond aanwezig werd geacht om die onderneming voor de onderhavige uitlatingen verantwoordelijk te stellen. Het Hoofdbestuur heeft een lid-bioscoopexploitant de straf van boete ten bedrage van 250,- opgelegd wegens handelingen op het gebied van de entreeprijsbepa ling die als een uitwas in de concurrentie moeten worden beschouwd, een gevaar in houden voor een ordelijk economisch verkeer en gemakkelijk een onjuist oordeel kunnen doen ontstaan over de prijsvorming bij de Nederlandse bioscopen. Het lid-filmverhuurkantoor, dat voor de prijsvaststelling in kwestie de contractueel ver eiste toestemming had gegeven, werd hiervoor mede verantwoordelijk geacht. Des wege werd dit lid de straf van boete ten bedrage van 100,- opgelegd. Zowel door de exploitant als door het filmverhuurkantoor is beroep ingesteld bij het Col lege van Appel. De behandeling van deze beroepen heeft in 1966 niet meer plaats gevonden. In het verslagjaar heeft het Hoofdbestuur voorts een overtreding behandeld van een lid-filmverhuurkantoor van artikel 11b van het Aanvullingsreglement Bondsvoor- waarden. Dit lid had namelijk in het tijdvak van 1 juli 1965 tot 1 juli 1966 meer hoofdfilms boven het reglementaire filmhuurmaximum uitgebracht dan krachtens genoemde bepaling is toegestaan. Bij de behandeling is gebleken, dat deze over treding voornamelijk is toe te schrijven aan het ontbreken van jurisprudentie ter zake van artikel 11b van het Aanvullingsreglement Bondsvoorwaarden, waar door het bewuste filmverhuurkantoor in de veronderstelling kan hebben verkeerd dit artikel naar behoren te hebben nageleefd. Het Hoofdbestuur heeft op grond hiervan besloten van het nemen van disciplinaire maatregelen ten opzichte van het lid af te zien. Wel heeft het College in deze zaak aanleiding gevonden het Bestuur van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders in kennis te stellen van de motieven die aan deze beslissing ten grondslag hebben gelegen en die even zovele aanwijzin gen vormen voor de door de leden-filmverhuurders te volgen gedragslijn bij de naleving van artikel 11 van het Aanvullingsreglement Bondsvoorwaarden. 45

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1966 | | pagina 46