Ter inleiding De maatschappelijke stroomversnelling van de laatste kwarteeuw heeft zich sedert een aantal jaren krachtig doen gevoelen in onze bedrijfstak en zijn vereniging. Dat deze laatste de pragmatische betekenis van haar taak heeft laten prevaleren en de vraag, of zij zelve, historisch gegroeid, voldoende was geëvolueerd, onbeantwoord gelaten, is, gezien de aaneenschakeling van vraagstukken waarvoor men zich ge plaatst zag, een begrijpelijke zaak. Zij mag daarom echter niet verwaarloosd wor den. Het zou immers van weinig werkelijkheidszin getuigen, wanneer men de huidige situatie met betrekking tot de uitoefening van ons bedrijf en de onderlinge ver houding van de bedrijfsgenoten ter wille van de dierbaarheid voor eens en voor al ging vasthechten aan een goed, maar lang verleden. Toetsing van dit verleden en zijn verworvenheden aan de noodwendigheid van het heden was daarom geboden en zou de hoeksteen kunnen leggen voor de toekomst. Naast de afdoening van urgente zaken en het routinewerk heeft het afgelopen jaar ons veel te doen gegeven met een structurele doorlichting van Bond en bedrijf. Het stemt tot voldoening dat een naarstig onderzoek met unanimiteit van alle betrokke nen en dat zegt wat in een verticaal gerichte organisatie met zoveel heterogene belangen het voortbestaan van onze organisatie in haar huidige rechtsvorm voorop stelt, welke aanpassing ook nodig moge zijn. Men heeft zich gerealiseerd, dat in de loop der jaren ondanks alle tegenheden, resultaten zijn verkregen, die van bijzonder belang zijn voor de bedrijfsgenoten en dienstig aan de ontwikkeling van het filmwezen als geheel. Evenwel bleek een onderzoek gewenst naar de Bondsstructuur en naar de vorm van eventueel nodig geoordeelde herzieningen. Dat een aantal deskundigen uit eigen kring nog voor het einde van dit verslagjaar een unaniem advies voor het Hoofdbestuur gereed had, strekkende tot een min of meer ingrijpende structurele herziening op het stuk van de organisatie, en het Hoofdbestuur inmiddels een aanvang gemaakt heeft met de bestudering van de haar voorgelegde omvangrijke materie is temeer een bewijs van de levenskracht van deze organisatie. De resultaten zullen de leden, naar het zich laat aanzien, in de loop van het gouden jubileumjaar van de Bond kunnen worden aangeboden. Een beter gedenkteken kunnen wij ons niet wensen. Overigens behoeft het was ons betreft bij dit ene niet te blijven. De overheid heeft met de voorstellen van Minister Vrolijk tot vorming van een overbruggingsfonds ten behoeve van het bioscoopbedrijf een bescheiden, maar te waarderen begin gemaakt ter oplossing van onze bedrij f smoeilijkheden. Mogelijk zou dit het begin van het einde kunnen zijn van een anachronistische situatie, die meer ter wille van doctrines dan uit budgettaire overwegingen wordt gehandhaafd. In de con currentiestrijd tegen belastingvrije en geprivilegieerde amusementsmedia blijft af schaffing ener extra belasting op ons bedrijf een gebiedende eis. Het zou de be kroning zijn van een jarenlange onzes inziens rechtvaardige strijd. Ditzelfde geldt voor de keuring van films voor volwassenen en de verouderde legalisatie van de nakeuring. De wet bestaat dit verslagjaar veertig jaar; bepaaldelijk geen aanleiding tot feestviering. Hoe eerder zij in haar huidige vorm verdwijnt hoe beter, hetgeen te dezer plaatse meermalen bepleit is met tal van argumenten. Met politiek geschipper, dat van 1920 tot 1927 geduurd heeft, is deze wettelijke lappendeken samengesteld. Bijna vijfentwintig jaar is men thans bezig om de stukjes opnieuw aan elkaar te passen en de debatten over afschaffing van de nakeuring zijn inmiddels alweer ruim vier jaar geschorst. Dreigt de herziening, gezien de samenstelling van de zoveelste adviescommisie, wederom in een smal

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1966 | | pagina 4