Het lastenvraagstuk Het streven om de onbillijkheid te elimineren, die zijn verbonden aan de heffing van vermakelijkheidsbelasting op bioscoopvoorstellingen, vormt een belangrijk onderdeel van de werkzaamheid die de Bond als centrale organisatie van het Neder landse film- en bioscoopbedrijf ontplooit. De gehele Bondshistorie door is er een aaneenschakeling geweest van activiteiten op dit gebied, waarbij het uitgangspunt dezerzijds is geweest, dat, ongeacht hoe men ook over de aard van de vermakelijk heidsbelasting in juridisch-theoretische zin moge denken, deze kostprijsverhogende belasting in de praktijk een extra verzwaring van de bedrijfslasten inhoudt. Hadden de organisatorische activiteiten aanvankelijk uitsluitend ten doel bepaalde lokale excessen bij de vaststelling van de belastingtarieven tegen te gaan, in de naoorlogse jaren kregen zij een meer algemeen-principiële grondslag. Hiervoor kunnen verschillende oorzaken worden aangegeven, waarbij discriminatoire ten densen een voorname rol spelen. Een dier oorzaken was de inmenging kort na de oorlog van het Rijk terzake van de gemeentelijke autonomie op het stuk van de vermakelijkheidsbelasting, in die zin, dat de gemeenten voor het ontvangen van uitkeringen uit het gemeentefonds de belastingtarieven bij uitzondering voor het bioscoopvermaak moesten opvoeren tot een excessief te achten hoogte van 35 Ofschoon het Rijk deze, ook in staatsrechtelijk opzicht, onjuiste eis al spoedig heeft laten varen, heeft het in de meeste gemeenten vele jaren geduurd, voordat het effekt van het desbetreffende ingrijpen teniet is gedaan. In sommige gemeenten is de nawerking ervan zelfs nu nog voelbaar. In het bijzonder hebben structurele wijzigingen op het terrein van de vrijetijds besteding tot een principiële benadering van het onderhavige vraagstuk geleid. De enorme expansie van de ontspanningsmogelijkheden als uitvloeisel van de ge stegen welvaart hebben traditionele vormen van vermaak relatief en absoluut sterk teruggedrongen. Deze ontwikkeling heeft vooral in de sektor van de bioscoop haar nadelige invloed doen gelden. Niet alleen was de bioscoop uit hoofde van haar vroe gere, nagenoeg onaantastbare, positie op het gebied van het massavermaak buiten gewoon gevoelig voor de concurrentie van nieuwe amusementsmiddelen als televi sie, motorisering en toerisme, doch zij had ook geen of slechts in geringe mate deel aan de krachtige overheidsbemoeienis op terreinen van cultuur en ontspan ning, waarvan andere vormen van vermaak wel profiteerden. In dit verband kan de aandacht worden gevestigd op de subsidiëring van toneel-, concert- en balletwezen en de bevordering van de sport door subsidiëring en de van overheidswege toegelaten sporttotalisator. Zodra de eerste repercussies van de structurele wijzigingen op het gebied van de ontspanning zich in deze sektor deden gelden door een ernstige teruggang der bedrijfsresultaten, heeft het Hoofdbestuur zich tot de Rijksoverheid gewend ten einde haar te doordringen van de noodzakelijkheid op de kortst mogelijke tijd voorzieningen te treffen ter voorkoming van een zelfde inkrimpingsproces in ons land als zich elders in de wereld, met name in Engeland en Amerika, reeds had voorgedaan. In het bijzonder heeft het Hoofdbestuur de Rijksoverheid verzocht de bevoegdheid van de gemeenten tot het heffen van vermakelijkheidsbelasting uit de Gemeentewet te schrappen, althans het effekt van deze belasting ongedaan te maken. Deze weg werd gekozen, omdat van een beroep op de gemeenten zelf om aan de instandhouding en mogelijke ontplooiing van het bioscoopwezen mede te werken op grond van de opgedane ervaring in het merendeel der gevallen na

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1966 | | pagina 6