Contact met de afdelingen en de leden
Het ligt voor de hand, dat de reconstructie-arbeid aanleiding heeft gegeven tot
zeer intensief contact tussen het Hoofdbestuur en de afdelingen. Dit contact had
niet alleen betrekking op de inhoud van de desbetreffende voorstellen van het
Hoofdbestuur tot vaststelling van nieuwe Statuten en reglementen, doch strekte
zich tevens uit tot praktische aangelegenheden, zoals de vaststelling van vergader
schema's. Aldus is een vlotte en effectieve wijze van werken ontstaan, die ook
het individuele lid ruimschoots mogelijkheden heeft geboden om zijn standpunt
met betrekking tot de herstructurering kenbaar te maken. Voorts heeft het Hoofd
bestuur de afdelingen geraadpleegd omtrent de samenstelling van Bondscolleges
en de toepassing van reglementen.
Artikel 15 der statuten
Het Hoofdbestuur is op grond van de Statuten (artikel 15 oud; artikel 18 nieuw)
bevoegd straffen op te leggen aan leden die de Statuten of reglementen hebben
overtreden dan wel in strijd hebben gehandeld met de algemene belangen of
de waardigheid van het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf of met de goede
naam van de Bond. Als beroepsinstantie treedt op het College van Appèl, welk
college in meerderheid bestaat uit personen die niet behoren tot het film- en bio
scoopbedrijf noch betrokken zijn bij de Bond. Het College van Appèl bleef in 1968
samengesteld uit de heren mr. D. Bijdendijk, voorzitter, drs. F. L. Schimshei-
mer, vice-voorzitter, mr. R. H. Dijkstra, mr. M. Geerling en P. Nassette, leden,
alsmede E. Alter, mr. J. M. van der Flier, mr. M. A. Graftdijk, mr. W. B. H. A.
Heskes en C. van Liere, plaatsvervangende leden. Mej. mr. C. A. Krietemeyer
fungeerde werderom als secretaris van het College van Appèl.
Het Hoofdbestuur heeft in 1968 driemaal achtereen moeten optreden tegen twee
gelieerde bioscoopondernemingen, die op ernstige wijze nalatig waren met de vol
doening van contributie en Bumabijdragen. Nadat aanvankelijk aan beide on
dernemingen de straf van waarschuwing was opgelegd, moest het Hoofdbestuur
al spoedig constateren, dat deze straf geen effect sorteerde. Derhalve werd beslo
ten een zwaardere straf op te leggen, in de vorm van de straf van boete. In het ene
geval bedroeg de boete 1.000,in het andere geval ƒ250,Daar de be
trokken ondernemingen ook nadien het Contributiebesluit en het Bumabesluit
bleven overtreden, besloot het Hoofdbestuur in beide gevallen tot oplegging van
de straf van boycot voor de tijd van zes maanden, met dien verstande, dat het de
boycot gedurende dit tijdvak steeds voorwaardelijk zou kunnen opheffen, wan
neer de betrokken leden aan haar verplichtingen jegens de Bond bleken te heb
ben voldaan. De boycot zou nochtans onmiddellijk herleven, indien de bewuste
leden opnieuw in gebreke zouden blijven met de stipte nakoming van hun ver
plichtingen ten opzichte van de Bond. Deze laatste vorm van strafoplegging heeft
tot resultaat gehad, dat de beide ondernemingen de genoemde besluiten gedu
rende de resterende maanden van het jaar op redelijke wijze hebben nageleefd, zij
het, dat niettemin een enkele maal voor een korte tijd tot feitelijke uitvoering van
de straf van boycot moest worden overgegaan.
Ten aanzien van een ander lid-bioscoopexploitant, dat eveneens bij voortdu
ring nalatig was met de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van het
Contributiebesluit en het Bumabesluit, heeft het Hoofdbestuur een identieke ge
dragslijn gevolgd door oplegging achtereenvolgens van de straf van waarschu
wing, de straf van boete ad 300,en de straf van boycot. Deze laatste straf