fland van de ervaringen met de Filmweek van 1967 en vorige filmweken verdiept in de mogelijkheden, die in het jaar 1969 ge bruikt zouden kunnen worden om de Arn hemse film manifestatie omhoog te stuwen. Daarbij deed zich allereerst de vraag voor, of de maand juni nog wel geschikt is om een Filmweek in Arnhem te houden. Aan de ene kant ligt het internationale festival van Cannes er vlak voor, waardoor tal van films niet tijdig voor vertoning in Arnhem beschikbaar zijn, aan de andere kant wor den films vastgehouden, die voor de Ber- linale zijn gereserveerd. Het tweede bezwaar is, dat de publieke be langstelling voor film en bioscoop in de maand juni haar dieptepunt bereikt, zodat een groot deel van het propaganda-effect dan geen voedingsbodem vindt. Vandaar dat het Afdelingsbestuur zijn voorkeur heeft uitgesproken voor een Filmweek tegen eind september. Men mag dan verwachten, dat het aantal voor vertoning in Arnhem be schikbare films aanzienlijk groter zal zijn dan tot dusver het geval is geweest. Na eind september zijn de festivals van Cannes, Berlijn en Venetië achter de rug, zodat een meer gevarieerde selectie mogelijk wordt. Het Afdelingsbestuur heeft reeds in de zo mer van het verslagjaar het Hoofdbestuur op vorenstaande gronden in overweging ge geven de Filmweek eind september 1969 te houden. Voorts heeft het Afdelingsbestuur aangeboden de nodige gegevens te verza melen over de films, die voor presentatie in Arnhem in aanmerking kwamen. Hoe wel het Hoofdbestuur zich over deze sug gesties heeft beraden, had het bij het ein de van het verslagjaar nog niet zijn decisie vastgesteld. FILMKEURING De schuchtere pogingen om toch weer een soort nakeuringsinstituut, hetzij van alge meen christelijk, hetzij van meer specifiek rooms katholieke signatuur in het leven te roepen, hebben geen resultaat opgeleverd. Alleen in Den Bosch heerst nog een be nepen paternalisme, dat vasthoudt aan een gemeentelijke nakeuring, die zich baseert op adviezen van een particuliere instelling die in het Westen van het land is geves tigd. Hoe dat te rijmen valt met de Bio scoopwet is ons een raadsel. Voor het ove rige geeft het verdwijnen van de nakeuring iedereen in Noord-Brabant en Limburg slechts voldcening, al blijven er altijd wel een paar aartsconservatieven over, die de klok willen terugzetten. De leden-filmverhuurders hebben weer vele moeilijkheden van de zijde van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring ondervon den. Hoewel de vrijmaking van de film kunst uit de kluisters van verouderde taboes zeker niet sneller gaat dan die op het ge bied van de andere kunsten om van de televisie maar te zwijgen blijken de keuringscommissies in hun opvattingen van „goede zeden" de aansluiting bij de eigen tijd veelal te missen. Dat valt onder andere op te maken uit de motivering, of eerder nog uit het gebrek aan motivering, van vele beslissingen, waarbij films geheel ver boden worden of voor de leeftijdsgroepen van veertien jaar en ouder of beneden veer tien jaar ontoelaatbaar worden verklaard. Wij althans vinden een keuringsrapport, waarbij een film met een of twee zinnetjes zonder enige detaillering in strijd met de goede zeden wordt genoemd, slechts een uiting van onbestemde onlust of onbehagen. Als men werkelijk zo zwaar wegende be zwaren tegen een film heeft, dan moet het mogelijk zijn die te adstrueren met nauw keurige gegevens, ontleend aan de film. Trouwens, artikel 23 van het Bioscoopbe- sluit (Koninklijk Besluit van 22 december 1927) schrijft dwingend voor: ,,In geval van niet toelating voor een der in artikel 16 der Bioscoopwet bedoelde groepen van per sonen worden de redenen, welke daartoe hebben geleid, zo nauwkeurig mogelijk om schreven." Dat is alleen mogelijk, wanneer aangegeven wordt tegen welke sequenties van de film de bezwaren gericht zijn. Het Afdelingsbestuur heeft de leden dan ook geadviseerd geen genoegen meer te nemen met keuringsuitslagen, die als machtsspreu- ken zijn geformuleerd, maar aanspraak te maken op de volgens het Bioscoopbesluit vereiste nauwkeurige omschrijving van de redenen, welke aan de niet-toelaatbaar- heidsverklaring ten grondslag liggen. Het Bestuur heeft de leden voorts gevraagd een afschrift van elke aanvechtbaar geach te keuringsuitslag bij het secretariaat te de poneren, zulks met het oog op de samen stelling van een documentatie betreffende de keuring. Op deze documentatie is aan gedrongen, omdat de filmverhuurders te vaak geconfronteerd worden met keurings beslissingen, die van geval tot geval zozeer verschillen, dat van willekeur moet worden gesproken. In het verslagjaar heeft de Centrale Com missie 38 hoofdfilms verboden, waarvan er tenslotte 20 in min of meer gecoupeerde vorm zijn toegelaten. In 1967 waren er 27 hoofdfilms verboden, waarvan er tenslotte 16 werden toegelaten.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1968 | | pagina 62