Afdeling Amsterdam derhalve naar de Commissie Nieuwe Za ken verwezen. De aanvragen van de heer Moolenbel en van Quasar Film werden in de loop van het jaar ingetrokken, waarvan de eerste op instigatie van het Bestuur en de tweede wegens opheffing van het be drijf. De aanvrage van Promotional Films was per het einde van het verslagjaar nog niet behandeld. Uit 1967 liepen nog een tweetal aanvra gen, te weten van Gamma Films N.V. en Film Group One N.V. Ten aanzien van eerstgenoemde aanvrage werden op verzoek van het Hoofdbestuur bepaalde nadere in formaties ingewonnen, waardoor deze kwes tie gedurende het verslagjaar niet kon wor den afgewikkeld. Het verzoek van Film Group One N.V. bleef hangende omdat, hoewel aan de vakbekwaamheid van dit bedrijf niet werd getwijfeld, de gevraagde financiële gegevens uitbleven. Arrow Productions (Holland) N.V. werd in 1968 tot het lidmaatschap toegelaten en dus van de Lijst van Geen Bezwaar afge voerd. In totaal betekent dit dat per 31 december nog slechts 8 produktiebedrijven op de Lijst van Geen Bezwaar waren ge plaatst. VOORUITZICHTEN Het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk heeft op zijn begro ting voor 1969 ten gunste van de produktie van korte films een bedrag geplaatst van ƒ975.000,— tegen ƒ850.000,— voor 1968. In dit bedrag is 125.000,— 100.000,—) begrepen voor de produktie van films op de gebieden van het Ministerie en voor an dere uitgaven. De begrotingspost voor 1969 ten behoeve van het Productiefonds voor Nederlandse Films is eveneens verhoogd en wel tot 1. 250.000,— tegen 1.125.000,— in het voorafgaande jaar. Er zal krachtig naar gestreefd moeten wor den, dat bij de besteding van deze gelden zodanig selektief wordt te werk gegaan, dat met de daaruit resulterende films een zo groot mogelijk publiek wordt bereikt. Dit is overigens een wens die ten aanzien van de korte films ook door de Minister van C.R.M. is geuit in de Memorie van Antwoord betref fende de C.R.M.-begroting 1969. Hieraan zij ook ditmaal toegevoegd, dat naar onze op vatting de gevestigde filmproducenten te wei nig gebruik maken van de subsidiemogelijk- heid voor korte films, waardoor, zoals ook in 1967 werd gekonstateerd, de internatio nale reputatie die ons land in het verleden door middel van deze films via de talrijke buitenlandse filmfestivals heeft weten op te bouwen, grotendeels verloren dreigt te gaan. De jongere filmers zijn er, ondanks het feit dat zij in vele gevallen in ruime ma te van de subsidiemogelijkheid gebruik ple gen te maken, tot dusverre helaas nog steeds niet in geslaagd voldoende produkten van zodanige allure tot stand te brengen, dat zij daarmede, ook in hun eigen belang, bedoel de reputatie zouden kunnen kontinueren. Gelukkig zijn er wel tekenen die erop wij zen, dat ook in deze kringen meer begrip gaat ontstaan voor onder andere de zake lijke problematiek van het vak. Over deze en andere aangelegenheden die de toekomstige ekonomische, artistieke en technische groei van het produktie- en la- boratoriumbedrijf aangaan, is in het Be stuur beraad gaande en het valt te ver wachten dat daaromtrent in het komende jaar een bepaald beleidsprogramma aan de leden kan worden voorgelegd. Ook de reeds gesignaleerde minder bevre digende gang van zaken op het belangrijke terrein van de televisiereklamefilms en de in het nabije verschiet liggende omschake ling op kleuren, maken deel van dit pro gramma uit, evenals een sterkere promotie van de overige opdrachtfilms, waarvoor in Nederland ten opzichte van de ons omrin gende landen, nog steeds een groot terrein braak ligt. Overigens is een verbetering van de betrekkingen met de televisie die, naar mate de zendtijd zal worden uitgebreid, steeds meer behoefte zal krijgen aan pro grammamateriaal, een belangrijke zaak. Tenslotte zal in het komende jaar de prak tijk van de herstrukturering van de orga nisatie, naar wordt vertrouwd, een gunstige invloed op het Afdelingswerk kunnen heb ben. Zoals overal om ons heen in het be drijfsleven valt te bespeuren, is een bunde ling van krachten geboden om zich staande te houden. Dit geldt ook op ons terrein en kan mogelijk binnen het kader van de Af deling, zonder dat men zijn individualiteit behoeft op te geven, worden gerealiseerd, zodra althans het besef van de noodzaak daartoe in voldoende mate zal zijn ont staan. L. Claassen, Sekretaris Ingevolge de met ingang van 1 oktober 1968 van kracht geworden nieuwe Statuten van de Nederlandse Bioscoopbond werd de Af deling Amsterdam op genoemde datum na

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1968 | | pagina 70