Afdeling A
LIJST VAN GEEN BEZWAAR
Per 31 december waren 12 produktiebedrij-
ven op de Lijst van Geen Bezwaar ge
plaatst, tegen 8 in 1968. Toegelaten zijn
Rob du Mée/Parkfilm N.V., Koedijk Film,
Target Films C.V., Joop van Essen Film-
produktie en Ruurd Fenenga Productions
N.V. Daarentegen ging Paul Huf Film As
sociates N.V. van de Lijst van Geen Be
zwaar over naar het lidmaatschap. Op twee
aanvragen tot plaatsing op de Lijst van
Geen Bezwaar was per het einde van het
verslagjaar nog geen beslissing genomen.
VOORUITZICHTEN
Uit het voorafgaande is reeds gebleken, dat
er voor het komende jaar belangrijke zaken
op het programma staan, waarvan de kwes
tie van de toekomstplanning ongetwijfeld
als nummer 1 genoemd moet worden. Reeds
in ons vorige jaarverslag werd gesteld, dat
het in de lijn der ontwikkelingen ligt dat
ook op ons terrein een bundeling van krach
ten noodzakelijk zal zijn om zich te kunnen
handhaven en het ziet er naar uit, dat in
1970 een belangrijke stap in deze richting
gedaan zal kunnen worden, althans indien
de leden daaraan in voldoende mate hun
medewerking verlenen.
Het zeer moeilijke terrein van de speel-
filmproduktie zal eveneens een ernstig stu
die-object vormen en er wordt vanzelfspre
kend gehoopt dat de elders genoemde stu
diecommissie van het Hoofdbestuur wegen
zal weten aan te geven langs welke uit het
huidige slop kan worden geraakt.
De overheid heeft volgens haar begrotings
voorstellen de financiële hulp aan het pro-
duktiebedrijf wederom uitgebreid en wel
voor wat betreft de korte films door een
subsidieverhoging van 975.000,voor
1969 tot ƒ1.145.000,— voor 1970. De sub
sidie voor de vervaardiging van Nederland
se hoofdfilms via het Productiefonds werd
verhoogd van ƒ1.250.000,— in 1969 tot
1.525.000,— voor 1970.
Daarnaast is op het terrein van de produk-
tie van opdrachtfilms veel voorbereidend
werk gedaan om te komen tot een uitbrei
ding van het afzetgebied. Het komende jaar
zal moeten leren of de elders in dit verslag
gesignaleerde activiteiten op dit terrein in
een zodanige vorm gegoten kunnen wor
den, dat daarmede tastbare resultaten te
behalen zijn.
L. Claassen, secretaris
INLEIDING
Op 1 oktober 1968 werden de gewijzigde
statuten van de Nederlandse Bioscoopbond
van kracht, die een nieuwe structuur van
de organisatie inluidden. Deze datum vorm
de tevens het statutaire en reglementaire
beginpunt van de Afdeling A, in welke af
deling de leden, die bioscopen exploiteren
in Amsterdam, 's-Gravenhage en Rotter
dam, zijn verenigd.
De vorming van de Afdeling A, die kan
worden beschouwd als een samenvoeging
van de vroegere plaatselijke afdelingen
Amsterdam, 's-Gravenhage en Rotterdam,
heeft, afgezien van het aspect van de repre
sentatie in de overkoepelende Bondsorga
nen als uitvloeisel van het systeem van
doorstroming, het praktische nut, dat dou
blures in de behandeling van zaken in de
vroegere plaatselijke afdelingen kunnen
worden voorkomen. Dit is vooral van be
lang met het oog op de omstandigheid, dat
tal van leden van de Afdeling A bioscopen
exploiteren in de drie gemeenten, die de
afdeling omvat.
Aan de andere kant geeft de vorming van
de Afdeling A uit de vroegere plaatselijke
afdelingen uiteraard ook wel enige aanpas
singsproblemen. Zij zijn echter een logisch
uitvloeisel van de herstructurering, die nu
eenmaal een doorbreking oplevert van tra
ditionele situaties.
BESTUUR EN GEDELEGEERDE
Het Bestuur van de Afdeling A was in de
eerste ledenvergadering van 15 november
1968 samengesteld uit de heren C. J. Blad,
tevens Voorzitter, M. Gerschtanowitz, Mr.
P. A. Meerburg, M. S. Schaap en J. Ph.
Swanink. Uit zijn midden benoemde het
Bestuur daarop de heer Gerschtanowitz tot
vice-voorzitter en de heer Swanink tot pen
ningmeester.
Tot gedelegeerde van de Afdeling A in de
Bondsraad als bedoeld in artikel 37 van het
Reglement van de Bedrijfsafdeling Bio
scoopexploitanten werd in de vergadering
van 15 november 1968 benoemd de heer I.
Keizer.
In deze constellatie kwam in het verslag
jaar geen wijziging.