Internationale contacten
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de activiteiten van de internationale
organisaties op film- en bioscoopgebied, aan wier arbeid de Nederlandse Bioscoop
bond deelneemt. Voorts wordt de werkzaamheid van de Europese Economische
Gemeenschap, voorzover zij het film- en bioscoopbedrijf in ons land regardeert,
aan een nadere beschouwing onderworpen.
U.I.E.C.
De Union Internationale de 1'Exploitation Cinématographique, waarin de nationale
organisaties van bioscoopexploitanten zijn verenigd, is in het verslagjaar tweemaal
bijeen geweest. De U.I.E.C. kwam op 2 en 3 april te Wenen bijeen en op 27 en 28
oktober te Parijs. De Bond was op deze vergaderingen vertegenwoordigd door de
Bondsvoorzitter, de heer J. G. J. Bosman. De U.I.E.C. heeft zich in haar vergade
ringen vooral bezig gehouden met de pogingen om te komen tot een harmonisering
van het B.T.W.-tarief. Voor het bereiken van dit doel is vooral van belang een
Unesco-resolutie van 1968, waarbij het principe werd uitgesproken, dat de film be
hoort tot de categorie van opvoedkundige, wetenschappelijke en culturele goederen
en als zodanig dient te worden gelijkgeschakeld in fiscaal opzicht met boeken,
nieuwsbladen en periodieken, ongeacht aard en inhoud. Voorts werd veel aandacht
besteed aan ontwikkelingen op het terrein van de televisiecassette. De U.I.E.C.
heeft besloten zich te wenden tot de internationale organisaties van producenten en
filmverhuurders teneinde de mogelijkheden te onderzoeken om tot een internatio
naal accoord te geraken, hierop neerkomende, dat bij het exploiteren van filmrech
ten de voorrang wordt gegeven aan de bioscoopexploitatie boven iedere andere
verspreiding, een en ander te realiseren door een beschermingstermijn van tenmin
ste vijf jaar. Voorts is ter sprake gekomen de kwestie van het doorkruisen van de
filmvertoning in de bioscopen door een gelijktijdige uitzending van de desbetreffen
de films door buitenlandse televisiestations. Het effect van de regelingen die in de
verschillende landen zijn getroffen tussen het bioscoopbedrijf en de nationale tele
visie-instellingen, gaat daardoor deels verloren. Met het oog hierop hebben er op
internationaal niveau contacten plaatsgehad met de zendgemachtigden in de ver
schillende landen teneinde ook in dit opzicht tot een zekere uniformiteit te geraken.
F.I.A.D.
De Fédération Internationale des Associations de Distributeurs de Films is op 12
mei en op 3 en 4 november respectievelijk te Cannes en Madrid in vergadering
bijeen geweest. Op de vergadering van 12 mei was de Bond vertegenwoordigd door
de heer J. P. M. A. Smulders, lid van het Presidium en Voorzitter van de Bedrijfs
afdeling Filmverhuurders. De pogingen die de F.I.A.D. reeds eerder had onderno
men om te komen tot arbitrage bij geschillen tussen filmproducenten en -distribu
teurs werden voortgezet, zij het tot nu toe met weinig succes. De F.I.A.D. sloot
zich aan bij het standpunt van de U.I.E.C. met betrekking tot het creëren van een
beschermingstermijn. Een oplossing van dit probleem diende naar de opvatting van
de F.I.A.D. te worden verkregen door een beschermingsclausule in de licentiecon
tracten tussen filmverhuurders en producenten, welke clausule op alle audiovisuele
verspreidingsmiddelen betrekking zou moeten hebben. Hieromtrent zou contact
moeten worden opgenomen met de internationale organisatie van filmproducenten.