Sociale aangelegenheden
De werknemersorganisaties hebben in het begin van het verslagjaar de collectieve
arbeidsovereenkomst voor het bioscoopbedrijf tegen 1 april van dat jaar opgezegd
met de mededeling, dat zij verbetering van de arbeidsvoorwaarden verlangden. In
de tweede helft van de maand januari kwam de Sociale Commissie bijeen om te be
raadslagen over de wijzigingen, die in de C.A.O. zouden moeten worden aange
bracht.
De vakbondsvertegenwoordigers stelden als eis, dat de lonen zodanig verhoogd
moesten worden, dat de reële inkomensverbetering tenminste 3 zou bedragen.
Dat zou alleen te bereiken zijn door een loonsverhoging met 7 aangezien het
Centraal Planbureau had voorspeld, dat het indexcijfer voor de gezinsconsumptie
in 1970 met 4 zou stijgen. Aangezien de vakbonden verwachtten, dat het index
cijfer meer zou stijgen dan de voorspelde 4 verlangden zij bovendien opneming
in de C.A.O. van een bijsturingsclausule, die tot effect moest hebben, dat de lonen
bij stijging van het indexcijfer boven 4 automatisch met het meerdere zouden
worden verhoogd.
Andere vakbondseisen waren verkorting van de werktijd van 176 uur per vier we
ken tot 172 uur en verhoging van de toeslag voor het werken op feestdagen (die
niet op zondag vallen) van 50 tot 100
De werkgeversleden van de Sociale Commissie achtten deze verlangens niet haal
baar. Zij wilden de luonsverhoging beperken tot 5 en wat de bijsturing betreft
volstaan met de algemene bepaling, zoals die in artikel 17 der C.A.O. voorkomt,
namelijk: „ingeval van bijzondere omstandigheden hetzij van sociale, hetzij van
economische of juridische aard, kan op verzoek van een der partijen tussentijdse
herziening van deze overeenkomst aan de orde worden gesteld." De werkgeversle
den voerden als bezwaar tegen een automatisch werkende bijsturingsclausule aan,
dat voor de werkgevers daaraan het gevaar was verbonden van een sterke loonstij
ging, die onder ongunstige bedrijfsomstandigheden niet te realiseren zou zijn.
De werkgeversleden stonden niet afwijzend tegenover de verlangde verkorting van
de arbeidstijd, al vonden zij dat daarmede de grens van het mogelijke was bereikt.
Het verlangen om de toeslag voor het werken op feestdagen, die niet op zondag
vallen, te verhogen van 50 tot 100 hebben de werkgeversleden onmiddellijk
van de hand gewezen.
In volgende samenkomsten is langdurig beraadslaagd over een voorstel van de
werknemers om in de C.A.O. te bepalen, dat de werkgevers bij het overlijden van
een werknemer aan zijn nabestaanden een week loon per dienstjaar met een maxi
mum van drie maanden zouden uitkeren. Overwogen is, of de werkgevers dit risico
bij een verzekeringsmaatschappij zouden kunnen dekken. Dat bleek niet zo een
voudig te zijn als de werknemers hadden verondersteld. Inmiddels is dit probleem
geheel opgelost door de wet van 14 september 1970. Daarin is weliswaar bepaald,
dat de werkgever bij het overlijden van de werknemer een uitkering van een week
loon voor elk dienstjaar moet geven, met een maximum van twee maanden, maar
daarop in mindering brengt het ziekengeld of de arbeidsongeschiktheidsuitkering,
die aan de nabestaanden zullen worden uitbetaald, krachtens een desbetreffende
wijziging van de Ziektewet en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Een ander punt van langdurig beraad vormde het verlangen van de werknemers
met betrekking tot de bijdrage, welke de werkgevers aan de vakbonden zouden be
talen. Dit verlangen werd gebaseerd op het feit, dat de vertegenwoordigers van de