vakbonden veel tijd en arbeid besteden aan onderhandelingen met de werkgevers om te komen tot verbetering van de arbeidsvoorwaarden zonder dat de ongeorga niseerden daarin meebetalen. Het betalen door de werkgevers van een bijdrage aan de vakbonden betekent naar hun mening slechts het gedeeltelijk wegwerken van een achterstand ten opzichte van de ongeorganiseerden, die 80,a 100,per jaar in hun zak houden. Als verder motief werd aangevoerd, dat de werkgevers de aan hun organisatie verschuldigde contributies ook niet persoonlijk dragen, maar ten laste van hun ondernemingen brengen. Op deze gronden baseerden de werkne mersvertegenwoordigers hun eis van betaling van Va van de loonsom van alle werknemers aan de vakbonden. De werkgevers hebben hiertegen aanvankelijk een afwijzend standpunt ingenomen, waarbij zij zijn uitgegaan van de stelling, dat het al of niet lid worden van een vak organisatie een ieder vrij staat. Met dat al was de Sociale Commissie in een impasse geraakt. De werkgeversver tegenwoordigers hebben daarop nader contact opgenomen met de Bedrijfsafdeling Bioscoopexploitanten, teneinde na te gaan, of verdere concessies mogelijk waren. Van hun kant hebben de werknemers hun organisaties geraadpleegd. Daarop volgde een nieuwe samenkomst van de Sociale Commissie, resulterend in een voorstel der commissie aan het Hoofdbestuur van de Nederlandse Bioscoop bond en de besturen van de Algemene Bond Mercurius en de Katholieke Bond A.V.G., hierop neerkomende: a. per 1 april 1970 een verhoging van de lonen, de diplomatoeslagen en de mini- mumbasislonen met 6 (uiteraard was dit niet van toepassing op werkne mers, die het wettelijk minimumloon genieten); b. verkorting van de arbeidstijd van 176 tot 172 uur per periode van vier weken; c. opneming in de CA.O. van een clausule, hierop neerkomende, dat indien het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie in de loop van het contractjaar met 3 of meer gestegen zou blijken te zijn, partijen in begin oktober 1970 zou den bijeenkomen, teneinde de lonen te herzien; d. de ondernemingen zouden vanaf 1 januari 1971 aan de beide werknemersorga nisaties een bijdrage betalen van in totaal maximum V\ van de loonsom van alle werknemers betrokken bij de CA.O.; de uitwerking hiervan zouden par tijen in onderling overleg in begin oktober 1970 vaststellen. Dit voorstel is door het Hoofdbestuur van de Bioscoopbond na de Bedrijfsafde ling Bioscoopexploitanten te hebben gehoord en de besturen der werknemersor ganisaties aanvaard. Op deze basis is de nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst op 1 april 1970 in werking getreden. Bij wet van 6 augustus 1970 werd het minimumloon met terugwerkende kracht tot 1 juli verhoogd van 145,80 tot 157,50 per week en van 631,80 tot 682,50 per maand (8 Dat was dus 2 meer dan de verhoging der CA.O.-lonen, het geen voor het bioscoopbedrijf een extra lastenverzwaring betekende, temeer waar de minimum vereiste leeftijd van 24 jaar werd verlaagd tot 23 jaar. Het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie, dat op 31 december 1969 was vast gesteld op 126,8, bleek op 30 september 1970 tot 134,6 gestegen te zijn. Dat was dus een stijging met 6,15 waarmede het minimum van 3 vermeld in de bij sturingsclausule der CA.O., ruimschoots was overschreden. Derhalve moest er overleg worden gepleegd over een herziening van de lonen en daartoe kwam de So ciale Commissie op 14 oktober bijeen. In deze vergadering stelden de werknemersleden allereerst de eis van een uitkering ineens van 400,zoals reeds in verschillende bedrijfstakken was gegeven als

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1970 | | pagina 22