a. Bondsvoorwaarden
Artikel 23 der Bondsvoorwaarden houdt het beginsel in van verzending van het
filmmateriaal als expresgoed per spoor. Dat van deze vervoermogelijkheid als uit
vloeisel van de beperkingen die de Nederlandse Spoorwegen ten aanzien van het
expresvervoer hadden gesteld, slechts in zeer geringe mate in de toekomst zou kun
nen worden gebruik gemaakt en het nuttig werd geoordeeld ingaande 1 juli een
collectieve regeling voor het filmvervoer te treffen, diende genoemde bepaling aan
de nieuwe situatie te worden aangepast. Het Hoofdbestuur stelde voor artikel 23
der Bondsvoorwaarden zodanig te wijzigen, dat de verzending van het filmmate
riaal voortaan zou moeten geschieden „door middel van een of meer door het
Hoofdbestuur aan te wijzen vervoerdiensten". Dit voorstel is door de Bondsraad in
zijn vergadering van 23 juni aangenomen. Omtrent de totstandkoming van de be
wuste collectieve vervoerregeling is in dit hoofdstuk een nadere beschouwing opge
nomen.
b. Reglement Filmvertoning
Het Hoofdbestuur heeft op grond van de ervaringen die het de laatste jaren heeft
opgedaan met het Reglement Filmvertoning een herziening van dit reglement
wenselijk geoordeeld. Naar de mening van het Hoofdbestuur is het van belang een
dergelijke voorziening, die ten doel heeft een overlading van de bioscoopprogram
ma's te voorkomen, ook in de toekomst te handhaven. Aan de andere kant is het
Hoofdbestuur de opvatting toegedaan, dat onder de gegeven omstandigheden expe
rimenten op het gebied van de programmering, die stimulerend kunnen werken,
mogelijk moeten zijn. Het voorstel van het Hoofdbestuur beoogde in de gebleken
behoefte aan een verruiming van programmeringsmogelijkheden te voorzien.
Het voorstel handhaafde het beginsel, dat per voorstelling niet meer dan een
hoofdfilm zal worden vertoond. Ook werd de bepaling gehandhaafd, volgens het
welk het niet is toegestaan om in eenzelfde bioscoop en op eenzelfde avond meer
dan een hoofdfilm te vertonen en in eenzelfde vertoningsweek meer dan twee
hoofdfilms. Ten aanzien van deze laatste bepaling waren uitzonderingen toegestaan
en wel van velerlei aard. Er was een algemene exceptie voor ochtend-, middag- en
nachtvoorstellingen, alsmede voor zogenaamde cyclusvoorstellingen. Voorts kon
het Hoofdbestuur in incidentele gevallen dispensatie verlenen. Ten aanzien van
deze dispensatiebevoegdheid kan worden opgemerkt, dat zij uiteraard een excep
tionele toepassing dient te vinden, wil men althans aan de algemene opzet van het
reglement geen afbreuk doen. Daarbij komt, dat de dispensatieverlening een rol
speelt in de concurrentieverhoudingen, doordat de een immers iets wordt toege
staan wat de ander is verboden. Ook uit dien hoofde is een voorzichtig dispensatie-
beleid geboden. Aanvankelijk deden er zich met betrekking tot de toepassing van
de dispensatiebepalingen nauwelijks moeilijkheden voor. De aanvragen beperkten
zich tot een gering aantal, voornamelijk betrekking hebbende op de vertoning van
films in reprise. Geleidelijk is het aantal aanvragen echter toegenomen en is er
bovendien een zekere behoefte ontstaan om af en toe nieuwe hoofdfilms in een
speciale programmeringsvorm uit te brengen. Het Hoofdbestuur heeft een uitweg
uit deze problematiek gezocht door middel van een in het reglement neergelegde
algemene exceptiebepaling, krachtens welke iedere bioscoopexploitant de vrijheid
wordt gegeven om gedurende een drietal, door hemzelf te bepalen, weken per jaar
elke vorm van programmering vast te stellen, die hij gewenst vindt. Gedurende die
weken kan dan niet slechts worden afgeweken van het verbod om op een avond
meer dan een hoofdfilm en per week meer dan twee hoofdfilms te vertonen, doch