j witte tot taak kreeg een onderzoek in te stellen naar de wenselijkheid van een
wijziging van het bestaande stelsel der centrale filmkeuring en naar de wenselijk
heid om de gemeentelijke nakeuringsbevoegdheid te doen vervallen.
In de loop van 1967 heeft de Adviescommissie Filmkeuring een aantal organen en
instellingen uitgenodigd voor een hearing, waaronder ook de Nederlandse Bio
scoopbond. De opvattingen van de Bond, die ter kennis van de Commissie werden
gebracht, waren voornamelijk:
1. afschaffing van het preventief toezicht voor volwassenen;
2. aanvaarding van een toelaatbaarheidsverklaring voor kinderen;
3. afschaffing van de gemeentelijke nakeuring;
4. afschaffing van het gemeentelijke vergunningstelsel.
De Adviescommissie Filmkeuring heeft in haar advies aan de Minister van Binnen
landse Zaken d.d. 7 februari 1969 nagenoeg dezelfde desiderata opgenomen. Zij
heeft daaraan echter de restrictie verbonden, dat bij het verdwijnen van een centra
le filmkeuring voor volwassenen het toezicht van de burgemeester op openbare
filmvoorstellingen krachtens artikel 221 der Gemeentewet welke bepaling als uit
vloeisel van de Bioscoopwet niet geldt ten aanzien van die voorstellingen zou
herleven.
Het Hoofdbestuur heeft zich op het standpunt gesteld, dat een herleving van artikel
221 der Gemeentewet ten aanzien van openbare filmvoorstellingen aanleiding zou
kunnen geven tot rechtsonzekerheid en ongelijkheid van rechtsbedeling als in de
jaren vóór de invoering van de Bioscoopwet. Naar de mening van het Hoofdbe
stuur moet een eventueel ingrijpen van de burgemeester ten aanzien van openbare
vermakelijkheden in het algemeen trouwens als een volkomen achterhaalde zaak
worden beschouwd, weshalve het bij de regering heeft gepleit voor schrapping van
het desbetreffende artikel van de Gemeentewet.
Op 1 mei 1970 is ingesteld de Adviescommissie Zedelijkheidswetgeving onder
voorzitterschap van Mr. J. Peters, welke commissie niet alleen werd opgedragen de
regering van advies te dienen omtrent de kwestie van de leeftijdsgrenzen voor kin
deren, uitgaande van afschaffing van de filmkeuring voor volwassenen, doch ook
omtrent de vraag, of en zo ja, in hoeverre wijziging gewenst is van de voorschriften
in het Wetboek van Strafrecht. Deze commissie, waarin de Bond is vertegenwoor
digd door de Bondsvoorzitter, de heer J. G. J. Bosman, heeft in haar interim-ad
vies van 17 juni 1970 aanbevolen a. de leeftijdsgrenzen in afwachting van een defi
nitief advies ter zake voorlopig te handhaven op 14 en 18 jaar en b. een advies
commissie in het leven te roepen die uitsluitend op verzoek van degene die een film
in exploitatie wil brengen, zal kunnen adviseren, of vertoning in het openbaar naar
haar oordeel uit juridisch oogpunt al dan niet raadzaam is. Bij een positief oordeel
zou ingrijpen van de justitie en de burgemeester achterwege moeten blijven, bij een
negatief oordeel zou een dergelijk ingrijpen wel mogelijk zijn. Deze beide gedach
ten heeft de regering in haar wetsontwerp, hetwelk op 11 november 1970 bij de
Tweede Kamer is ingediend, overgenomen. Dit ontwerp voor een Wet Jeugdfilm
keuring volgde overigens het advies van de Commissie-Witte door uit te gaan van
afschaffing van de keuring voor volwassenen, afschaffing van de gemeentelijke na
keuring en afschaffing van het gemeentelijke vergunningstelsel.
Slechts twee dagen later dienden de Kamerleden Drs. E. C. Visser (D'66) en Drs.
J. J. Voogd (P.v.d.A.) een initiatiefvoorstel bij de Tweede Kamer in tot vaststel
ling van een Bioscoopwet 1971. Dit initiatief-voorstel week in zoverre van het
regeringsontwerp af, dat het de gedachte van een adviescommissie niet overnam
en dat het de leeftijdsgrens van de jeugdigen uniform stelde op veertien jaar. Daar-