Het lastenvraagstuk In de Bondshistorie heeft het vraagstuk van de bedrijfslasten steeds bijzondere aan dacht gekregen onder invloed van de extra fiscale last in de vorm van de gemeen telijke vermakelijkheidsbelasting. Mochten de activiteiten van de Bond en zijn leden voor de oorlog zijn gericht tegen extreme tarieven die door sommige gemeenten werden vastgesteld, na de oorlog kreeg de aktie tegen de vermakelijkheidsbelasting een ander, meer principieel, ka rakter. De belastingheffing ging toen ten opzichte van het film- en bioscoopbedrijf in toenemende mate als een onbillijke factor werken. Onmiddellijk na de oorlog deed zich een bijzondere moeilijkheid voor, doordat het Rijk de gemeenten noopte de tarieven van de vermakelijkheidsbelasting speciaal voor de bioscopen drastisch te verhogen. Het Rijk legde namelijk een direct verband tussen de uitkeringen aan de gemeenten uit het gemeentefonds en de hoogte van de belasting op het bioscoopvermaak. Weliswaar wist het Hoofdbestuur te voorkomen, dat uitvoering werd gegeven aan het plan om het tarief van de vermakelijkheids belasting voor de bioscopen te bepalen op 45 doch in de meeste gemeenten werden de belastingtarieven van het oorspronkelijk heffingspercentage van 20 ver hoogd tot 35. Mede door de bemoeiingen van het Hoofdbestuur heeft het Rijk al zeer spoedig het desbetreffende, uitsluitend voor het bioscoopvermaak geldende, voorschrift ingetrokken, doch dit herstel van de gemeentelijke autonomie heeft niet geleid tot een onmiddellijke terugkeer tot de oorspronkelijke tarieven van 20 De gemeenten hebben, ook nadat er geen enkele samenhang meer bestond tussen de hoogte van de vermakelijkheidsbelasting op bioscoopvoorstellingen en de uit keringen uit het gemeentefonds, de heffingen integendeel eerst na jarenlange aktie van het Hoofdbestuur en de leden van de Bond in een uiterst traag tempo terug gedraaid. Tot het laatst toe is er in sommige gemeenten ten opzichte van de bio scopen een tariefsdiscriminatie geweest, hierin tot uiting komende dat voor de betrokken theaters tarieven golden van 25 tegen percentages van 20 of minder voor het overige vermaak. Het is duidelijk, dat het overheidsbeleid gedurende enkele tientallen jaren op het gebied van de vermakelijkheidsbelasting de ontwik- kelings- en bestaansmogelijkheden van het film- en bioscoopbedrijf in zeer ongun stige zin heeft beïnvloed. De discriminatie ten opzichte van het biscoopbedrijf manifesteerde zich ook nog in ander opzicht. Wij denken hierbij aan de ruime subsidiëring van toneel, concert, opera, ballet en sport. Wij denken hierbij ook aan de invloed van de door de over heid gesanctioneerde sporttoto. Daarbij komen dan de enorme overheidsuitgaven aan investeringen in en dekking van exploitatietekorten van schouwburg- en sport zalen en sportterreinen, welke uitgaven de subsidies zelfs neg verre overtreffen. Het Hoofdbestuur heeft allerminst bezwaar gemaakt tegen de overheidssteun die de bedoelde vermakelijkheden ontvangen. Het heeft echter wel bezwaar tegen het systeem van meten met twee maten, volgens hetwelk de sociaal-culturele beteke nis van de bioscoop in het bijzonder ook uit een oogpunt van recreatie voor de jongeren, die het voornaamste part der bioscoopbezoekers vormen nagenoeg wordt veronachtzaamd en de ondernemers in het bioscoopbedrijf dientengevolge in een uiterst moeilijke concurrentiepositie zijn gemanoeuvreerd. Deze bezwaren krijgen nog een speciaal accent door de ontplooiingsmogelijkheden die de televisie worden geboden in de vorm van verplichte kijkgelden en van overheidsuitgaven voor zendapparatuur en dergelijke. Ook langs deze weg heeft het vermaakspatroon

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1970 | | pagina 4