HET PRODUKTIEFONDS VOOR NEDERLANDSE FILMS
Het bestuur van de Stichting onderging in het verslagjaar een wijziging. Prof. Dr.
Ph. J. Idenburg, zitting hebbende voor het Ministerie van Cultuur, Recreatie en
Maatschappelijk Werk, had in het begin van het jaar aan de Minister de wens te
kennen gegeven zich uit het bestuur terug te trekken. Per 18 maart verleende de
Minister hem, met bijzondere dank voor zijn bijdrage aan het werk van het fonds
bestuur, als zodanig ontslag, onder gelijktijdige benoeming van de heer H. Isaac
te 's-Gravenhage. Het bestuur was na deze wijziging in 1971 als volgt samengesteld:
Dr. J. Hulsker, voorzitter, Directeur-Generaal voor Culturele Zaken van het Minis
terie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, H. Isaac, beiden zitting
hebbende voor het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk,
J. G. J. Bosman, Secretaris, G. J. H. Dujardin en M. Gerschtanowitz, zitting heb
bende voor de Nederlandse Bioscoopbond. De heer J. Th. van Taalingen fungeerde
als toegevoegd secretaris.
Het bestuur kwam zes maal in vergadering bijeen ter behandeling van een steeds
toenemend aantal aanvragen, waarvan vijf maal in de eerste helft van het jaar.
De middelenpositie van het fonds dat zijn inkomsten verkrijgt door subsidies
van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en de Neder
landse Bioscoopbond en door fondsvorming uit eventuele terugbetalingen op ver
leende financiële bijdragen liet vanaf het midden van het jaar niet toe op verder
ingediende aanvragen eventueel een positieve beslissing te nemen. Aan desbetref
fende aanvragers moest dan ook worden medegedeeld, dat voor 1971 geen nieuwe
verplichtingen meer konden worden aangegaan, zodat de aanvrage vooralsnog moest
worden aangehouden, Eerst in de laatste maand van het jaar werden weer aanvragen
in behandeling genomen.
De aanvragen betroffen zowel verzoeken van speelfilm- en jeugdfilmproducenten
om een financiële bijdrage ter belangrijke medefinanciering van de produktiekosten
van hun films als verzoeken van producenten om voorschotten ter financiering van
voorbereidingskosten inclusief scenario van hun produkties als verzoeken
van filmers en auteurs om een bescheiden voorschot, teneinde financieel in de
gelegenheid te zijn een scenario voor een speelfilm uit te werken.
Aan de producenten van 4 speelfilms waarvan één over meer dan één jaar ge
pland was en van 3 jeugdfilms werden financiële bijdragen in de produktiekosten
verleend. Voor de produktie van een van deze films werd bovendien een zogenaamd
Cinetonekrediet toegewezen. Tevens werd de Nederlandse Filmacademie een Cine-
tonekrediet beschikbaar gesteld ten behoeve van het onder deskundige leiding zelf
standig werken van studenten van deze academie in de Cinetone Studio's. Boven
dien ontvingen aan het einde van het jaar meerdere producenten op de alsdan
voorliggende stukken in principe een toewijzing ter medefinanciering van de pro
duktiekosten van projecten, die in 1972 nader moesten worden afgerond, wilde een
definitieve beslissing van het bestuur mogelijk zijn. Ten behoeve van het tot ontwik
keling brengen van speelfilmprodukties in uitgebreidere zin dan het schrijven van
een scenario werd in 5 gevallen een voorschot toegekend. Een van deze projecten
werd nog in het verslagjaar gerealiseerd. Het uitwerken van een script werd in 6
gevallen financieel gesteund.