Overeengekomen werd:
a. de lonen en diplomatoeslagen van de operateurs, de caissières en de garderobe
juffrouwen, de portiers en de controleurs voorzover zij niet reeds het wette
lijk minimumloon genieten en met ingang van 1 april te verhogen met 3
en daarna met 7,70 per week (bij een normale arbeidstijd van 172 uur per
vier weken);
b. dezelfde lonen en diplomatoeslagen met ingang van 1 juli nogmaals te ver
hogen met 1
Het intern beraad had echter zoveel tijd in beslag genomen, dat het loonbesluit
eerst op 20 april ter kennis van de bioscoopondernemingen kon worden gebracht.
Op dat moment was men het wel over andere nodig geachte wijzigingen in de
C.A.O. eens geworden, maar er bestonden nog grote verschillen van inzicht voor
wat betreft de loonsverhoging, die er eventueel per 1 oktober dat was dus na
het verstrijken van de termijn van de Regeringsmaatregel zou moeten komen
en over de bijsturingsclausule, beogende een aanpassing van de lonen aan de stij
ging van het prijsindexcijfer der gezinsconsumptie. De werknemersorganisaties ver
langden een reële loonsverhoging van 3 procent en een bijsturingsclausule die het
loonniveau zou optrekken met hetzelfde percentage als de stijging van het prijs
indexcijfer der gezinsconsumptie met de verplichting om achteraf het verschil be
rekend over het gehele contractjaar alsnog bij te betalen. De werkgevers stonden
op het standpunt, dat de economische positie van het bioscoopbedrijf door het uit
betalen van loonsverhogingen achteraf in de vorm van grote bedragen ineens zou
worden ondermijnd. Zij waren wel bereid mee te werken aan aanpassing van het
loonniveau aan de stijging van het prijsindexcijfer met een redelijke overgangstijd.
Bovendien vonden de werkgevers een reële loonsverhoging van 3 onaanvaard
baar. Zij wensten niet verder te gaan dan 2
Aanvankelijk leken deze verschillende inzichten onverzoenbaar, maar in de verga
dering der Sociale Commissie van 10 augustus bleken de tegenstellingen toch min
der groot dan men aanvankelijk gedacht had. Men werd het eens over de formule
ring der bijsturingsclausule, waarbij de op grond van het gestegen indexcijfer nood
zakelijk geworden loonsverhoging naar een later tijdstip werd verschoven.
Na nieuw intern beraad werd tenslotte in de vergadering van 7 september volledige
overeenstemming bereikt over een voorstel voor een nieuwe C.A.O. met terug
werkende kracht tot 1 april, welk voorstel ten slotte zowel door het Hoofdbestuur
als de besturen der werknemersorganisaties werd aanvaard.
De nieuwe overeenkomst hield in, dat de lonen die reeds op 1 april en 1 juli waren
verhoogd, met ingang van 1 oktober nogmaals met 6 werden verhoogd. De bij
sturingsclausule ging uit van het indexcijfer der gezinsconsumptie per 31 decem
ber 1970. Zou op 30 september 1970 blijken, dat het indexcijfer met meer dan
6 was gestegen, dan zouden de lonen met ingang van 1 januari 1972 met het
meerdere worden verhoogd.
De duur der vakantie werd met één dag verlengd. Verder werd er in de tekst der
C.A.O. een aantal vereenvoudigingen aangebracht.
De C.A.O. hield voorts in een uitkering van de werkgevers aan de beide werkne
mersorganisaties gezamenlijk van een bedrag van 20.000,
Het prijsindexcijfer der gezinsconsumptie bleek per 30 september ten opzichte van
31 december 1970 met 7,25 gestegen te zijn. Derhalve werden de lonen ver
meld in de C.A.O. per 1 januari 1971 verhoogd met 1,25
De Directeur-Generaal van de Arbeid heeft op 1 december medegedeeld, dat de
geldigheidsduur van de ontheffingen, die verleend waren naar aanleiding van de in