Belastingen
Voor hen die met de praktijk van de huidige Bioscoopwet hebben te maken, is deze
impasse hoogst onbevredigend. De handhaving van een censuur bij uitzondering
voor de film is voor de bedrijfsgenoten een moeilijk te verteren zaak en des te moei
lijker, nu er communis opinio bestaat omtrent de afschaffing van deze censuur ten
aanzien van volwassenen. Het beleid van de Centrale Commissie voor de Filmkeu
ring wie zijn toch de moedigen die in deze tijd voor een ander durven uitmaken
wat onder goede zeden moet worden verstaan vertoont een golfbeweging van
soepel naar streng en omgekeerd. De inkoop van films is een uiterst riskante aan
gelegenheid, omdat op de keuringsuitslag onder de gegeven omstandigheden in me
nig geval geen peil is te trekken en bij afkeuring belangrijke financiële verliezen
worden geleden. Men kan natuurlijk stellen, dat dit risico aan onze bedrijfsuitoefe
ning inherent is, doch het is wel een twijfelachtige eer om in dit opzicht een uitzon
deringspositie te mogen innemen.
De gestegen B.T.W. en de dreiging van nieuwe tariefsstijgingen maken een heroriën
tering met betrekking tot het vraagstuk van de fiscale lasten noodzakelijk. De
B.T.W. gaat immers qua hoogte steeds meer de plaats van de vermakelijkheids-
belasting innemen, hetgeen met het oog op de B.T.W.-faciliteiten ten gunste van
belangrijke concurrenten op het terrein van het vermaak en mede gezien de subsidie
politiek van onze overheid tot nieuwe onbillijkheden aanleiding kan geven.
De Nederlandse Bioscoopbond heeft als centrale organisatie van het film- en bio
scoopbedrijf een aantal collectieve taken te verrichten, taken die in 1971 nog een
extra accent kregen door het wegvallen van de gemeentelijke vermakelijkheidsbe-
lasting. Sindsdien immers vormen de gegevens waarover de Bond beschikt, de enige
bron van statistiek in Nederland omtrent bioscoopbezoek en bioscooprecettes. Deze
ontwikkeling heeft geleid tot afspraken met het Centraal Bureau voer de Statistiek
en gemeentelijke statistiekbureaus aan3aande de verstrekking van statistisch mate
riaal. Ten opzichte van de bedrijfsgenoten zelf is de verstrekking van informatie
omtrent de economische ontwikkelingsgang in de bedrijfstak uitgebreid. Door mid
del van research en verdere uitbouw van de voorlichting zal de erganisatie de
begeleiding van de bedrijfsuitoefening nog kunnen intensiveren.
Met de wet van 24 december 1970 tot wijziging van de bepalingen inzake gemeen
telijke en provinciale belastingen was voorzien in de afschaffing van de vermake-
lijkheidsbelasting op bioscoopvoorstellingen ingaande de tweede kalendermaand vol
gende op haar inwerkingtreding. Daar de wet op 30 december 1970 van kracht
werd, betekende dit, dat genoemde gemeentelijke belasting met ingang van 1
februari 1971 niet meer werd geheven.
Het Hoofdbestuur had tijdig voorbereidingen getroffen, die reglementair en ad
ministratief vereist waren in verband met de overgang naar een belastingvrij bestel,
zij het, dat nochtans een aantal problemen moest worden overwonnen tengevolge
van de omstandigheid, dat de definitieve uitvoeringsmaatregelen eerst konden wor
den genomen, nadat zekerheid was verkregen omtrent het tijdstip van de belasting
afschaffing.