Bosman, secretaris, G. J. H. Dujardin en M. Gerschtanowitz. De heer J. Th. van
Taalingen fungeerde als toegevoegd secretaris.
Het bestuur vergaderde viermaal. Dit is vergeleken met voorgaande jaren weliswaar
een vermindering, het betekent niet, dat er een teruggang in het aantal aanvragen
was; integendeel, de aktiviteit op speelfilmgebied was zeer groot. Het beperktere
aantal vergaderingen vond zijn oorsprong in een aan de positieve ontwikkeling op
speelfilmgebied aangepaste werkwijze van het bestuur. In december 1971 was dit
er toe overgegaan, zoals in het vorige verslag reeds is vermeld, binnen het kader
van de beschikbare middelen principebeslissingen te nemen op de alsdan voorlig
gende stukken terzake van te verwachten projekten-1972. Het steeds toenemende
aantal speelfilmprojekten, waarvoor een beroep op het fonds om financiële steun
wordt gedaan gespreid over meerdere producenten en de beperkte middelen
van het fonds noopten hiertoe, temeer omdat het bestuur voor 1972 geconfronteerd
werd in tegenstelling tot voorgaande jaren met een gelijkblijvende subsidiëring
van de overheid in een tijd van voortdurend stijgende produktiekosten en toenemen
de speelfilmaktiviteiten. Het is uit een rationeel oogpunt in een dergelijke situatie
dan voor de producenten van belang tijdig te weten of zij het komende jaar in prin
cipe, en zo ja tot welk bedrag, met een bijdrage van het fonds rekening mogen
houden. Zij weten dan dat de voorbereiding op kortere termijn zinvol is, al is de
definitieve beslissing uiteraard afhankelijk van de resultaten van die voorbereiding.
In het verslagjaar werden op een enkel geval na de principe-beslissingen door
definitieve gevolgd. Voorzover dit niet het geval kon zijn, werd over de betrokken
middelen op andere wijze beschikt. In de tweede helft van het jaar konden daardoor
weer aanvragen in behandeling worden genomen. Aan het einde van het jaar kon
nog niet op dezelfde wijze als eind 1971 worden gehandeld; dit moest tot begin 1973
worden uitgesteld. De behandeling door de Tweede Kamer van de begroting 1972
van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk had namelijk nog in 1971 plaats
gevonden; in 1972 was dit met de begroting 1973 niet het geval. Gezien de omvang
van de subsidie vanwege het Ministerie van C.R.M. naast de bijdrage van de
Nederlandse Bioscoopbond en de fondsvorming uit eventuele terugbetalingen op
verleende bijdragen maakt deze subsidie een belangrijk deel van de jaarlijks
beschikbare middelen van het fonds uit.
Ook in het verslagjaar betroffen de aanvragen naast verzoeken van speelfilm- en
jeugdfilmproducenten om een financiële bijdrage ter medefinanciering van de pro
duktiekosten van hun films voor een belangrijk bedrag, verzoeken van producenten
om voorschotten ter financiering van bepaalde voorbereidingskosten van hun be
oogde projekten en verzoeken van filmers en auteurs om een bescheiden voorschot,
teneinde een scenario voor een speelfilm uit te kunnen werken.
Aan de producenten van 7 speelfilms waarvan 3 co-produkties met België en
van één jeugdfilm werden financiële bijdragen in de produktiekosten verleend. Zes
van deze films werd daarbij een Cinetonekrediet toegewezen. Voorschotten werden
verleend voor voorbereiding van drie speelfilmprojekten en voor het uitwerken van
vijf scenario's.
INDUSTRIEEL FILMFESTIVAL
Van 20 tot en met 24 november is in het R.A.I. Congrescentrum te Amsterdam
het dertiende Internationale Industrieel Filmfestival gehouden. Representanten van
de Bedrijfsafdeling Filmproduktie zijn bij de organisatie van dit festival ten nauwste
betrokken geweest.