van de Statuten, artikel 25, hief het voor
schrift op, dat in de Exploitantenraad van
elk lid van de Bond slechts één persoon zit
ting mocht hebben. De Afdeling B had de
Exploitantenraad verzocht een amendement
in te dienen dat beoogde deze verruiming
door te trekken naar de afdelingsbesturen,
maar dit werd door de Raad verworpen.
De Bondsraad keurde de voorgestelde sta
tutenwijziging goed.
Tweede wijziging van de reglementen der
drie bedrijfsafdelingen. Deze opende de mo
gelijkheid om behalve bestuurders van
rechtspersonen die lid zijn van de Bond,
ook bestuurders van een rechtspersoon, die
op zijn beurt bestuurder is van een andere
rechtspersoon, of vennoot van een firma of
beherend vennoot van een CV. die lid is
van de Bond, benoembaar te maken in be
sturen van de afdelingen of bedrijfsafdelin
gen, waaronder die leden ressorteren.
De wijziging opende voorts de mogelijkheid
om met de dagelijkse leiding van een stich
ting belaste en daartoe door het stichtings
bestuur gemachtigde personen te benoemen
tot lid van een afdelingsbestuur of van het
bestuur ener bedrijfsafdeling, waaronder die
stichting ressorteert.
De Raad ging met het voorstel akkoord, zij
het dat hij enige redactievereenvoudigingen
voorstelde, waardoor de tekst enerzijds dui
delijker werd en anderzijds niet voortdu
rend in alle betrokken artikelen in de regle
menten der bedrijfsafdelingen behoefde te
worden herhaald.
De Bondsraad keurde de voorstellen inclu
sief tekstvereenvoudigingen goed.
Derde voorstel tot wijziging van het Re
glement der Bedrijfsafdeling Bioscoopex
ploitanten. Dit behelsde de wijziging van
de artikelen 36 en 37, welke het mogelijk
maakte dat de in artikel 37 B bedoelde ge
delegeerde toegang heeft tot de bestuurs
vergaderingen zijner afdeling. De Exploi
tantenraad had hierom verzocht. De Bonds
raad nam het voorstel aan.
Wijziging Reglement Filmvertoning, artikel
4 C. Deze geeft het Hoofdbestuur de be
voegdheid om ten aanzien van bioscopen
uit de Afdeling D die door wijziging van
gemeentegrenzen tot de Afdelingen A of B
gaan behoren, dezelfde excepties op de ver
toningsvoorschriften te geven als die welke
reeds voor de leden der Afdeling C moge
lijk waren, wanneer hun bioscopen deel uit
maken van afzonderlijk gelegen dorpsker
nen van gemeenten met meer dan één per
manente bioscoop.
Hiermede had het Hoofdbestuur gevolg ge
geven aan een terzake al eerder geuite wens
van de Raad, gebaseerd op een desbetref
fend verzoek der Afdeling D.
De Bondsraad keurde het voorstel goed.
Wijziging Bondsvoorwaarden. Deze behels
de een aanpassing van de bedragen, ver
schuldigd voor een zogenaamde „rode
kaart" (betalingssommatie der Filmhuur-
schuldcommissie) en voor een „uitsluiting"
wegens het na aanmaning alsnog niet tijdig
betalen ener filmhuurschuld. Hiertegen be
stond geen enkel bezwaar. De Bondsraad
nam het voorstel aan.
Tenslotte werd onze bedrijfsafdeling gecon
fronteerd met een kort voor de vergadering
van de Bondsraad op 12 december inge
diend spoedeisend verklaard voorstel aan
de Bondsraad tot wijziging van artikel 10 C
van het Aanvullingsreglement Bondsvoor
waarden, hetwelk wegens zijn samenhang
met de omzetbelasting en de filmhuurcon-
dities in het hiernavolgende hoofdstuk
wordt gereleveerd.
B.T.W. EN FILMHUURCONDITIES
Het aan het slot van het vorig hoofdstuk
vermelde voorstel tot wijziging van artikel
10 C van het Aanvullingsreglement Bonds
voorwaarden was voorafgegaan door ge
beurtenissen die onze afdelingen en uiter
aard de Exploitantenraad voor een dilem
ma plaatsten, dat vele kanten had en voort
vloeide uit de enige malen herhaalde
wens van de Bedrijfsafdeling Filmverhuur
ders om een gedachtenwisseling over de
door haar verlangde herziening van de be
rekening van de filmhuur na aftrek van de
B.T.W. over het exploitantenaandeel, wel
ke berustte op de tekst van genoemd arti
kel 10 C.
De omzetbelasting werd oorspronkelijk vol
ledig van de bruto-recette afgetrokken na
aftrek van de vermakelijkheidsbelasting en
bedroeg na de oorlog 3 (Zij liep lang
zamerhand op tot 4,8 Over de daarmee
verkregen netto-recette werd het filmhuur-
aandeel berekend en daarover was de film
verhuurder op zijn beurt O.B. verschuldigd.
Tijdens die periode aanvaardde het Ministe
rie van Financiën het Bondsstandpunt, dat
bioscoopondernemers en filmverhuurders
deelgenoten in de totale opbrengst waren
volgens een procentuele verhouding, en
mocht tenslotte worden volstaan met bere
kening van omzetbelasting over ieders aan
deel. Daardoor werd de vooraftrek van de
omzetbelasting beperkt tot het geldende
percentage over, laten we voor het gemak
zeggen, gemiddeld tweederde van de bruto-
recette na aftrek vermakelijkheidsbelasting.
Dit leverde dus voor de filmverhuurder een