Fiscale aspecten
die sindsdien zijn opgetreden. Evenals in het verleden is geschied, heeft het Hoofd
bestuur het van belang geoordeeld met de Economische Controledienst van het
Departement van Economische Zaken overleg te plegen omtrent de toepassing van
de prijscalculatiebeschikking op de entreeprijzen der bioscopen. Per circulaire van
30 november zijn de leden uitvoerig geïnformeerd aangaande de door het Departe
ment uitgestippelde beleidslijn terzake. De wijze van doorberekening van kosten
stijgingen in de entreeprijzen is volgens dezelfde principes vastgesteld, die ook reeds
golden met betrekking tot de prijscalculatiebeschikking van 3 november 1970.
Als uitvloeisel van de huidige beschikking kunnen kostenstijgingen van voor 15
augustus, die nog niet in de prijzen waren verwerkt, niet alsnog worden doorbe
rekend, tenzij het Departement van Economische Zaken ter verzekering van de con
tinuïteit van de onderneming of tot verbetering van een aanzienlijk dalende rentabili
teit toestemming tot verdergaande prijsaanpassing geeft.
Het is duidelijk, dat het in de beschikking neergelegde systeem een zekere onbillijk
heid inhoudt in die gevallen, waarin gedurende een langere tijd ondanks kosten
stijgingen geen prijsverhogingen zijn doorgevoerd. Hierbij speelt in onze sector een
rol, dat de bioscopen onder meer wegens de daaraan verbonden administratieve en
technische problemen met name op het gebied van de entreebewijzen in het
algemeen ten hoogste eens per jaar tot prijsaanpassing overgaan. Gezien de onder
havige problematiek heeft het Hoofdbestuur de bioscoopexploitanten geadviseerd
voortaan geen al te grote bestellingen aan entreekaarten bij de daarvoor aangewezen
drukkerij te doen, opdat men de na verloop van enige tijd opgetreden kostenstij
gingen zal kunnen doorberekenen in de entreeprijzen. Deze gedragslijn is trouwens
ook raadzaam wanneer de prijzen weer vrij zijn.
De afschaffing van de vermakelijkheidsbelasting op bioscoopvoorstellingen, ingaan
de 1 februari 1971 betekende de afsluiting van een welhaast hopeloos lijkende actie
tegen de onbillijkheden van deze fiscale last in theoretisch en praktisch opzicht. Met
dit uiterst belangrijke resultaat zijn de bijzondere fiscale problemen van onze be
drijfstak echter nog niet van de baan. De B.T.W. gaat immers steeds zwaarder druk
ken op de bioscooprecettes, waardoor het voordeel van de afschaffing van de ver
makelijkheidsbelasting na de verhogingen van de B.T.W. op 1 januari 1971 en
1 januari 1973 deels is te niet gedaan. Men moet daarbij mede in aanmerking nemen,
dat vóór de invoering van de B.T.W. op de diensten van de film- en bioscooponder
nemingen niet het gebruikelijke cascadestelsel werd toegepast, doch een partage-
systeem, welk systeem in zijn effect is te vergelijken met het stelsel van belasting op
de toegevoegde waarde.
De introductie in ons land van een B.T.W. van (aanvankelijk nog) 12% leverde
voor deze bedrijfstak bijgevolg een aanzienlijke feitelijke lastenverzwaring op ten
opzichte van het voordien geldende tarief van de omzetbelasting van 4,8%De af
schaffing van de vermakelijkheidsbelasting was derhalve geen zuivere winst, maar
een noodzakelijke maatregel ter voorkoming van een excessieve belastingdruk op
deze bedrijfstak.
Soortgelijke overwegingen hebben de rijksoverheid aanleiding gegeven een tijdelijk
uitzonderingstarief van de B.T.W. vast te stellen voor andere openbare vermakelijk
heden, zoals muziekuitvoeringen en toneelvoorstellingen. Voor deze vermakelijk-