Fonds Kunstzinnige Films In zijn vergadering van 22 april 1974 is de Bondsraad akkoord gegaan met het voorstel van het Hoofdbestuur tot het in leven roepen van een Fonds Kunstzinnige Films. Dit voorstel was gebaseerd op het advies van een studiecommissie ad hoc, bestaande uit de heren Mr. P. A. Meerburg, Drs. J. Ph. Wolff en J. Th. van Taalin gen. De Bondsraad heeft dit fonds voor 1974 een subsidie van 40.000,toe gekend. Eenzelfde bedrag is beschikbaar gesteld door de Stichting Stimulerings fonds voor het Nederlandse Film- en Bioscoopwezen. Tevens is een bijdrage van f 40.000,gevraagd aan het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk; op dit verzoek is echter tot op heden geen antwoord ontvangen. Het Fonds Kunstzinnige Films heeft tot doel het bevorderen van de import en de vertoning in Nederlandse bioscopen van waardevolle kunstzinnige films, wier exploi tatie bijzondere financiële risico's met zich brengt. Denkbeelden om de bioscoop exploitatie van de bewuste categorie films te bevorderen, leefden reeds geruime tijd in Bondskringen. Uitgangspunt is daarbij steeds geweest, dat de recreatieve functie van de Nederlandse bioscopen waarvan het belang blijkt uit het feit dat zij in de sector van het openbare vermaak verreweg de belangrijkste positie innemen optimaal wordt vervuld, indien de programmering een zo gevarieerd mogelijk ka rakter heeft. Bij de vervulling van hun recreatieve functie hebben de bioscopen zich niet beperkt tot het brengen van puur entertainment in de geijkte zin van het woord. Tal van films die als kunstwerken worden bestempeld, zijn en worden in de bioscopen vertoond. Voor films waarvan de artistieke waarde gepaard gaat met een moeilijk aanspreek bare inhoud of vorm is er in het algemeen een beperkt publiek. De import en de vertoning van dergelijke films leveren daardoor een groter risico op dan in het algemeen het geval is. Dit risico kan enigszins worden opgevangen door middel van een vertoning in kleinere, gespecialiseerde bioscopen, maar ook deze bioscopen moeten zich op grond van economische overwegingen beperkingen opleggen. Daar kwam nog bij, dat door de kosten- en lastenstijgingen van de laatste jaren de eco nomische speelruimte van de bioscopen in ongunstige zin beïnvloed is. Deze problematiek heeft ertoe geleid, dat bepaalde films, die vanwege hun kunst zinnige betekenis en het doel waarvoor zij gemaakt zijn in het filmpakket van de bioscopen thuis horen, geen vertoningsmogelijkheden hebben gekregen. Met de bestudering van dit vraagstuk heeft het Hoofdbestuur zich geruime tijd bezig gehouden. De moeilijkheid bij het vinden van een bevredigende oplossing bestond vooral hierin, dat een zodanige oplossing geen concurrentievervalsend effect mo gen hebben. De nu gevonden oplossing is zodanig, dat in eerste instantie de import van bepaalde kunstzinnige films gestimuleerd wordt. Elk filmverhuurkantoor kan films voor leggen aan een neutrale commissie die autonoom beslist omtrent een subsidie van wege het Fonds Kunstzinnige Films. Doordat ook elke bioscoop deze films kan vertonen, is er in dit opzicht geen kans op concurrentievervalsing. Uitgaande van niet meer dan circa 15 films per jaar kunnen uit het fonds voor schotten worden verstrekt ten behoeve van het vertoningsgereed maken van een film (kopiekosten, ondertiteling en dergelijke). Per definitie worden geen faciliteiten verleend door de verwerving van licentierechten, omdat daarmede teveel in de con currentieverhoudingen zou worden ingegrepen. De verstrekte voorschotten dienen door de filmverhuurder te worden terugbetaald uit een eventueel batig saldo van filmhuuropbrengsten en licentieverplichtingen op een wijze die is te vergelijken met

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1974 | | pagina 17