Bioscoopwet
De principiële zienswijze van het Hoofdbestuur omtrent het vraagstuk van de film
keuring heeft het reeds bij nota van 9 maart 1961 aan regering en parlement ken
baar gemaakt, dat wil zeggen lang voordat de discussies in ons land dienaangaande
op gang waren gekomen. Die zienswijze kwam hierop neer, dat een stelsel van
censuur bij uitzondering voor de film niet acceptabel is. Een vorm van toezicht
ter zake van de vertoning van films aan jeugdigen was naar het oordeel van het
Hoofdbestuur op zichzelf niet in strijd met dit beginsel.
Acht jaren later adviseerde de Commissie Witte de filmkeuring voor volwassenen
af te schaffen. Zij verbond daaraan echter de restrictie, dat bij het verdwijnen van
een centrale filmkeuring voor volwassenen het toezicht van de burgemeester op
openbare filmvoorstellingen krachtens artikel 221 der Gemeentewet welke be
paling als uitvloeisel van de Bioscoopwet niet geldt ten aanzien van die voorstel
lingen zou herleven.
Op 1 mei 1970 stelde de regering de Adviescommissie Zedelijkheidswetgeving in
het leven, die, mede in verband met de adviezen van de Commissie Witte, tot taak
kreeg de regering van advies te dienen omtrent de vraag, of en zo ja in hoeverre
wijziging gewenst is van de voorschriften op het terrein van de zedelijkheidswetge
ving, met name in het Wetboek van Strafrecht. In dit kader zou de Adviescommis
sie tevens de verordenende bevoegdheid van de lagere organen ter zake van de
bescherming der goede zeden onder de loep dienen te nemen en te adviseren over
Jéröme Reehuis en Willeke van Ammelrooy in „Alicia" van Wim Verstappen
(Scorpio Films B.V.).