Herziening van statuten en reglementen Het Hoofdbestuur heeft in 1974 enige voorstellen bij de Bondsraad ingediend tot wijziging van reglementen. Deze voorstellen worden in het volgende puntsgewijze behandeld. a. Aanvullingsreglement Bondsv oorwaar den Vóór 1973 werd de filmhuur volgens artikel 10 C van het Aanvullingsreglement Bondsvoorwaarden berekend over de bruto-recettes na aftrek van omzetbelasting. Na de invoering van de B.T.W. trokken de bioscoopexploitanten van de brutore- cettes af de B.T.W. over die recettes verminderd met de voordruk aan B.T.W. bij de filmverhuurders. Doordat de B.T.W. evenwel een veel hoger niveau had dan de voordien geldende omzetbelasting, ontstond er een onevenredigheid in de verdeling van de bruto-recettes ten nadele van de filmverhuurders. Door de stijging van de B.T.W. van 12 naar 14 werd dat effect nog versterkt. Toen bekend werd, dat op 1 januari 1973 de B.T.W. wederom zou worden verhoogd en wel naar 16%, heeft de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders, die zich al eerder tot het Hoofd bestuur had gewend over de naar haar mening onbillijke gevolgen van het sinds de invoering van de B.T.W. gevolgde aftreksysteem, het Hoofdbestuur dringend om een oplossing van dit vraagstuk verzocht. Bij het overleg dat het Hoofdbestuur dienaangaande heeft gepleegd met de betrokken bedrijfsafdelingen, bleek ook van de zijde van de bioscoopexploitanten begrip te bestaan voor de bezwaren van de filmverhuurders ten aanzien van de hoogte van de aftrek. Een en ander leidde tot de indiening door het Hoofdbestuur van een voorstel bij de Bondsraad om een aftrek van de omzetbelasting ingevolge artikel 10 C van het Aanvullingsreglement Bondsvoorwaarden te vervangen door een wisselend aftrekpercentage en wel vol gens de destijds vastgestelde verdeelsleutel voor de verschillende filmverhuurper- centages, behorende bij een B.T.W.-aftrek van 12 Dit voorstel werd door de Bondsraad aanvaard. Het nieuwe stelsel werd op 4 januari 1973 van kracht. Bij de besluitvorming van de Bondsraad speelde een essentiële rol, dat het Hoofdbestuur en de besturen van de bedrijfsafdelingen in kwestie zich deze herziening als een overgangsmaatregel voorstelden, in dier voege, dat in 1973 een definitieve oplossing van het probleem behoorde te worden gerealiseerd. Een dergelijke formulering kon slechts inhouden, dat een verdergaande verlichting van de aftrek aan de top redelijk werd geacht. In de loop van 1973 hebben het Bestuur van de Bedrijfsafdeling Bioscoopexploitanten en het Bestuur van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders zich zowel intern als gezamenlijk beraden over een mogelijke oplossing van het onder havige vraagstuk. Daarbij bleek, dat de standpunten van genoemde besturen tame lijk sterk uiteenliepen. Het Hoofdbestuur heeft het in dat stadium juist geoordeeld om, mede met het oog op het verstrijken van de tijd, zelfstandig te gaan onderzoe ken, of een basis van overeenstemming kon worden gevonden die redelijk en voor alle partijen aanvaardbaar is te achten. Het overleg in het Hoofdbestuur heeft ten slotte geleid tot de conclusie, dat een aftrekpositie aan de top volgens het vóór de invoering van de B.T.W. geldende systeem, ongeacht andere benaderingsmogelijk- heden, in ieder geval als een zodanige basis kan worden aangemerkt. Voor die invoering werd de aftrek bepaald door het toen geldende tarief van de omzet belasting. Dit was krachtens het partagestelsel 4,8 over de bioscooprecette ver minderd met filmhuur. Het desbetreffende Hoofdbestuursvoorstel tot wijziging van artikel 10 C van het Aanvullingsreglement Bondsvoorwaarden werd door de

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1974 | | pagina 45