minder ongewenst zijn. Men kan natuurlijk tegenwerpen, dat de praktijk mogelijk zal meevallen. Ook zal men kunnen aanvoeren, dat het pornografie-artikel van arti kel 240 W.v.S. algemeen werkt en voor anderen altijd al heeft gegolden. Er is ech ter zolang de cinematografie bestaat een duidelijk scherpere benadering van de film en van bioscoopvoorstellingen geweest dan van andere geestesuitingen of openbare voorstellingen. De benadering van film en bioscoop moge dan zijn geëvo lueerd, de trage gang van zaken bij de pogingen om de wetgeving op het terrein van de filmkeuring te wijzigen duidt erop, dat er nog wel degelijk remmingen zijn te overwinnen. De mogelijkheid van ingrijpen als vorenbedoeld moet derhalve, zeker in sommige gemeenten en rechtsgebieden, niet denkbeeldig worden geacht. Ondanks de ondoorzichtigheid van het toelatingsbeleid van de filmkeuring mag worden vastgesteld, dat de verruiming die zich het laatste decennium ten aanzien van de zedelijkheidsnomen heeft voorgedaan, ook in dat beleid tot uiting komt. Wij zijn daarom in dit stadium niet gebaat met oplossingen die rechtsonzekerheid scheppen en een averechtse uitwerking kunnen hebben, te weten het niet in ver toning brengen van bepaalde films uit vrees voor overheidingrijpen en met name voor strafvervolging. Wij geven daarom sterk de voorkeur aan een wijziging van het stelsel van filmkeuring in het kader van een algehele herziening van de zede- lijkheidswetgeving overeenkomstig de aanbevelingen van de Adviescommissie Ze- delijkheidswetgeving. Voorts achten wij schrapping noodzakelijk van artikel 221 der Gemeentewet, regelende het toezicht van de burgemeester op het openbare vermaak, zulks conform het initiatief-voorstel Voogd c.s. Een eventuele vertraging die ten gevolge van de door ons bepleite gedragslijn zou kunnen optreden, nemen wij na vijftig jaar filmkeuring op de koop toe.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1974 | | pagina 6