Artikel 240 W.v.S.
Na de aanneming door het parlement einde
1975 van het voorstel inzake de Wet op de Film
vertoningen - met welke wet een einde kwam
aan de Bioscoopwet en het daarin verankerde
systeem van filmkeuring voor volwassenen -
mocht worden verondersteld, dat de openbare
vertoning van films aan volwassenen voortaan
vrijelijk zou kunnen plaatsvinden. Weliswaar
was de zedelijkheidswetgeving, geregeld in de
Strafwet, onveranderd gelaten en daarmede
ook het pornografie-artikel (artikel 240 W.v.S.),
doch mede gezien de praktijk van de laatste
jaren was een optreden van Justitie tegen de
openbare vertoning van pornofilms niet meer
te verwachten. Des te meer opzien baarde het
toen de Procureurs-Generaal bij de gerechts
hoven zich bij brief van 22 december 1976 tot
de Nederlandse Bioscoopbond wendden met
de mededeling, dat de leden van de Bond zich
aan strafvervolging blootstellen bij de vertoning
van pornografische films in bioscopen met vijf
tig en meer zitplaatsen. In feite gold de missive
alle bioscopen van de leden, omdat zij geen
kleinere bioscopen exploiteren. Bioscopen met
minder dan vijftig zitplaatsen zouden vooralsnog
kunnen voortgaan met de openbare vertoning
van pornofilms.
Het Hoofdbestuur huldigde de opinie, dat het
optreden van de Procureurs-Generaal met
nstemming van de toenmalige Minister van
Justitie, Mr. A. A. M. van Agt, ten opzichte van
de bedrijfsgenoten als onbillijk en discriminatoir
moest worden bestempeld. Het besloot daarom
door middel van een proces een uitspraak van
de rechter te verkrijgen. Met name werd beoogd
te voorkomen, dat de leden bij de exploitatie
van films die mogelijk als pornografisch zijn aan
te merken, steeds weer het risico zouden lopen
van strafvervolging. Er diende rechtszekerheid
te worden gecreëerd.
14
Oh my darling