Met het oog op het proefproces werd op 17 februari 1977 de fitm „Deep Throat" in de bio scoop Parisien te Amsterdam in vertoning ge bracht. Geheel in de lijn van de opvattingen van de Adviescommissie Zedelijkheidswetgeving, ook wel genaamd de Commissie-Melai, naar haar voorzitter, volgens welkde de zedelijk heidswetgeving op het stuk van de pornografie diende uit te gaan van twee principes, namelijk het tegengaan van onverhoedse confrontatie en de bescherming van jeugdigen, waren de voor stellingen in kwestie alleen toegankelijk voor personen van 18 jaar en ouder en was het pu bliek door middel van bordjes gewaarschuwd omtrent het karakter van de film. Conform de bedoeling is de film op 18 februari 1977 in be slag genomen en werd tegen de betrokken exploitante, de Firma Flora Theater, proces verbaal opgemaakt. Er trad enige vertraging op, doordat in Maastricht ook een proces gaande was tegen een bioscoopexploitant die dezelfde film had vertoond in de periode voorafgaande aan de actie van de Procureurs-Generaal en het Openbaar Ministerie, wat Amsterdam betrof, besloot met dagvaarden te wachten, totdat in de Maastrichtse zaak was beslist. Deze zaak werd op 24 augustus 1977 door het bewuste lid ver loren, waarna het proces dat als het eigenlijke proefproces zou gaan gelden, kon gaan aan vangen. Als onze raadsman trad op Mr. D. H. M. Peeperkorn te Amsterdam. Op 2 februari 1978 deed de Arrondissementsrechtbank te Amster dam uitspraak. Zij sprak de bioscoopexploi- tante vrij van het ten laste gelegde. Volgens de rechtbank waren er onvoldoende aanwijzingen om te concluderen tot e,en zodanige kwetsing in de, gevoelens van eerbaarheid van een belang rijke meerderheid van het Nederlandse volk, dat dit strafrechtelijk consequenties zou moeten hebben. Zeker was zulks naar de zienswijze van de rechtbank niet het geval, omdat de bezoe kers van de bioscoop in kwestie door middel van een duidelijke kennisgeving in de hal van het theater op de hoogte waren gebracht van de strekking van de onderwerpelijke film en er der halve geen sprake kon zijn van een onverhoed se en niet gewilde confrontatie. De rechtbank sloot met deze opvattingen enerzijds aan bij het desbetreffende arrest van de Hoge Raad en anderzijds bij het standpunt van de Commissie- Melai. Zoals in verband met het principiële karakter van het proces was te verwachten, ging de Offi cier van Justitie in appèl. Het Amsterdamse gerechtshof bevestigde op 22 juni het vonnis van de rechtbank, zij het op grond van andere overwegingen. Het hof ba seerde zich in belangrijke mate op de geschie denis van de totstandkoming van artikel 240 W.v.S. Doordat de Procureur-Generaal bij het Amster damse hof - uiteraard - beroep in cassatie instelde, kwam het proces in zijn eindfase bij de Hoge Raad der Nederlanden. Als cassatie advocaat trad voor ons op Mr. P. Mout te Den Haag, die, ongeacht de wetshistorische inter pretatiemethode van het hof, beklemtoonde, dat de omstandigheden waaronder de film in kwestie was vertoond, van essentiële betekenis zijn te oordelen. Gelet op die omstandigheden, waarbij van een ongewilde en opgedrongen confrontatie geen sprake was, kwam de cassa tie-advocaat tot de conclusie, dat de Hoge Raad, ook wanneer het cassatiemiddel van het O.M. doel trof, de zaak zelf zou kunnen afdoen en tot vrijspraak zou kunnen besluiten. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, Mr. Remmelink, concludeerde, dat het cassatie middel van de advocaat-generaal te Amsterdam gegrond was, doch voegde daaraan toe, dat de Hoge Raad de zaak zijns inziens aanstonds kon afdoen, omdat toch vrijspraak kon volgen nu de wijze van vertoning van de film niet aanstotelijk was in de zin van artikel 240 W.v.S. De Hoge Raad deed op 28 november uitspraak. Ons hoogste rechtscollege was het niet eens met de wetshistorische argumenten, die door het Amsterdamse gerechtshof waren aange voerd. Toch verwierp de Hoge Raad het beroep van de Procureur-Generaal bij het hof te Am sterdam. De Hoge Raad overwoog, dat bezoe kers van een voorstelling met een pornogra fische film, van wie mag worden aangenomen dat zij het aanschouwen van de desbetreffende film in weerwil van het pornografische karakter ervan juist hebben gewild, aan de inhoud van een zodanige film geen aanstoot te nemen. Naar de zienswijze van de Hoge Raad doet zich een dergelijk geval voor, indien de vertoning uit sluitend toegankelijk is voor personen van 18 jaar en ouder, wie, alvorens de bioscoop in kwestie te betreden, op ondubbelzinnige wijze is gewezen op de wat de eerbaarheid aangaat bijzondere aard van de te vertonen film. Deze zienswijze van de Hoge Raad vloeide logischer wijze voort uit de opvattingen, die ook waren ge huldigd ten opzichte van de zogenaamde naakt stranden. 15

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1978 | | pagina 14