Sociale Commissie bestond gedurende het ver
slagjaar uit: Mr. H. C. Bitter (voorzitter), M. Cor-
nelissen, J. C. Eekhout, A. H. A. de Groot en
C. Treffers, leden-werkgevers, alsmede de
heren L. H. Röttger, H. M. J. van der Dungen,
H. B. Mulder en H. Ruiter, leden-werknemers.
Bij het overleg was tevens 'de toekomstige op
volger van de heer Röttger aanwezig, zijnde de
heer A. J. Engelsman. Als secretaris fungeerde
deheerL.CIaassen.
De heer M. Cornelissen verliet het bedrijf in de
loop van het jaar en er werd geen directe aan
leiding gezien om in zijn plaats een ander lid
werkgevers te benoemen. De heer Röttger ging
in november met vervroegd pensioen en werd
in de najaarsvergadering definitief vervangen
door de heer Engelsman.
De Commissie vergaderde 4 maal in het begin
van het jaar en 1 maal in het najaar.
Ook hier waren de zaken gecompliceerder dan
voorheen, waardoor pas medio mei aan de
laboratoriumbedrijven kon worden medege
deeld op welke wijze de CA.O. per 1 januari
1978 was verlengd.
Er was hier sprake van een prijscompensatie
per 1 januari van 1,94% met een vloer van
200,per procent per jaar; per 1 juli werd
een eenmalige duurtetoeslag van 60,bruto
verleend; de jaarlijkse vakanties zijn met 1 dag
uitgebreid en de minimum vakantietoeslag
steeg tot 1.800,er zijn regelingen getroffen
voor extra betaald verlof voor werknemers van
60 jaar en ouder, terwijj in de CA.O. regelingen
zijn getroffen op het gebied van het wervings
beleid en het sociale beleid.
Een aantal punten waarover geen overeenstem
ming kon worden bereikt zijn vastgelegd in een
protocol, dat onder andere aan het afdelings
bestuur is voorgelegd. Het ging daarbij om
functie-regeling, pensioenregeling, vervroegd
uittreden, instelling van ondernemingsraad,
uitbreiding van de werkingssfeer van de CA.O.
en vaststelling van een bepaalde werkgevers
bijdrage in de vakbondskosten. Over een aantal
van deze zaken is in de loop van het jaar na
overleg zodanig overeenstemming bereikt, dat
opneming in de CA.O. voor 1979 waarschijnlijk
lijkt.
Ten aanzien van de loonsontwikkelingen kan
worden volstaan met de vermelding dat het
minimum loon uiteraard op dezelfde wijze steeg
als hierboven voor de bioscoopbedrijven is
gegeven, terwijl per 1 juli de looncompensatie
1,1% bedroeg met een vloer van ƒ225,— per
procent per jaar. De compensatie per het eind
van het jaar, die dus op 1 januari 1979 is in
gegaan, bedroeg evenals bij de bioscoopbedrij
ven 2,2%.
Bedrijfspensioenfonds
Het Bestuur van de Stichting Bedrijfspensioen
fonds voor het Film- en Bioscoopbedrijf was
begin 1978 samengesteld uit de heren L. H.
Röttger, voorzitter, Ch. Breyer, G. A. P. Boven-
deert, L. J. M. de Groot, A. van der Kooy, H.
Miedema, P. J. N. R. Ooms, W. P. van Santé, D.
J. H. Swart, J. Th. van Taalingen, J. J. van der
Veer, E. C. Verschuerenj Drs. C. A. Voskuil en
F. HW. Weyschedé. De heer Van der Veer was
plaatsvervangend voorzitter, de heer Miedema
fungeerde als secretaris en de heer Voskuil was
plaatsvervangend secretaris. In de loop van het
jaar overleed de heer Verschueren; in de aldus
ontstane vacature is gedurende het verslagjaar
nog niet voorzien. Wegens zijn pensionering
legde de heer Röttger ingaande 1 november zijn
functies in het Bestuur neer. In een speciale bij
eenkomst heeft het Bestuur van de heer Röttger
afscheid genomen. De voorzittersfunctie werd
tot het einde van het jaar vervuld door de heer
Van der Veer. Als plaatsvervangend voorzitter
fungeerde de heer Breyer.
Ingevolge besluit van het Bestuur werden alle
bestaande pensioenaanspraken ingaande 1 ja
nuari 1978 met 5% verhoogd. Deze verhoging
geldt zowel voor de rechten die voortvloeien uit
de aan het fonds betaalde premies als voor het
aanvullend pensioen op grond van diensttijd
doorgebracht voor de inwerkingtreding van het
fonds op 1 januari 1958. Op de tijdelijke extra
ouderdomspensioenen van vrouwelijke gepen
sioneerden is deze verhoging niet van toepas
sing. Wel is het bedrag van het tijdelijke pen
sioen voor deze gepensioneerden voor iedere
week van deelneming verhoogd.
Bij de aanvang van het verslagjaar werd aan
587 personen ouderdomspensioen uitgekeerd.
Er waren 235 weduwen die een weduwenpen-
sioen ontvingen. Verder hadden 21 kinderen
rechtop wezenpensioen.
Een tiental ondernemingen was gedispenseerd
van de verplichting tot premiebetaling aan het
fonds. Deze vrijstellingen hebben betrekking op
ongeveer vijfhonderd werknemers. De aldus
gedispenseerde ondernemingen dienen pen
sioenregelingen te hebben die ten minste gelijk
waardig zijn aan die van het Bedrijfspensioen
fonds.
25