gecompliceerder maken. De oplossing van deze problematiek wordt er niet eenvoudiger op, nu de Rijksoverheid mede onder invloed van de algemene economische situatie geen neiging vertoont om de subsidie ten behoeve van de hoofdfilm wezenlijk te verhogen. De huidige jaarlijkse aanpassingen van de overheidssubsidiëring zijn in het licht van continue activiteiten en behoorlijke ontplooiingsmo gelijkheden volstrekt onvoldoende Het financiële risico van de filmproduktie wordt daardoor nog sterker afgewenteld op het filmbedrijfsleven. In samenhang met het voorgaande dient gewag te worden gemaakt van het Plan Filmcentrum, dat door de Raad van de Kunst in zijn oude samenstelling in de loop van 1979 is voorgelegd aan de Mi nister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Volgens dit plan zou het Filmcentrum een overkoepelend lichaam moeten worden, dat de taken overneemt van het Productiefonds voor Neder landse Films op het gebied van de financiering van hoofdfilms en van het Ministerie van C.R.M, respectievelijk de Raad voor de Kunst op het terrein van de subsidiëring van de korte kunstzinnige en culturele film. Daarenboven zou het Filmcentrum ook andere taken gaan vervullen, taken die thans door een aantal instellingen worden verricht. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan activiteiten op het terrein van de distributie in binnen- en buitenland van korte films, filmarchivenng en filmdocu- mentatie. Het Plan Filmcentrum houdt het grote gevaar van discontinuïteit in beleid in. Met name voor de pro- duktie van hoofdfilms kunnen beleidsombuigingen nadelige gevolgen hebben. Het is niet in het belang van de hoofdfilmproduktie in haar vele facetten zich op het terrein van de subsidiëring tot experimen ten te laten verleiden. Instandhouding van de huidige structuur en systematiek van de speelfilmsubsi- diëring is van wezenlijk belang. Voor de leden die zich bewegen op het terrein van de vervaardiging van korte films, zijn de mogelijkhe den in 1979 iets verruimd. Hun toekomstige positie zal, naar het zich laat aanzien, in sterkere mate dan reeds het geval is, worden bepaald door een intensievere toepassing van video- en dergelijke technie ken. Ook voor de filmlaboratoria en de filmstudio's mag worden verwacht, dat in de toekomst tot een grotere aanwending van nieuwe procédé's zal worden overgegaan, hetgeen vanwege de hoge in vesteringen die zulks meebrengt, de toch al niet geringe problemen van deze bedrijven nog zal doen toenemen.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1979 | | pagina 5