ORGANISATORISCHE
CONTACTEN
Binnenland
In de verslagperiode onderhield de Nederlandse Bond
van Bioscoop- en Filmondernemingen intensief con
tact met een groot aantal instellingen, waaronder de
Stichting Productiefonds voor Nederlandse Films,
het Fonds voor de Nederlandse Film, de Nederlandse
Vereniging van Producenten en Importeurs van
beeld- en geluidsdragers (NVPI), de Vereniging ter
Exploitatie van Vertoningsrechten op Audiovisueel
Materiaal (VEVAM), de Stichting tot Exploitatie van
Kabeltelevisierechten op Audiovisueel Materiaal
(SEKAM), de Stichting Bio-Kinderrevalidatie, het
Bedrijfspensioenfonds voor het Film- en Bioscoopbe
drijf, de Stichting Instituut voor Opleiding van Tech
nisch Bioscooppersoneel (IOTB), het Nederlands Ge
nootschap voor Filmtechniek (NGF) en vele anderen.
Ook dit jaar is er overleg geweest tussen een delegatie
van het Bondsbestuur en het Bestuur van de Associa
tie van Nederlandse Filmtheaters. Naast enige stan
ding points, zoals het aannamebeleid van de Associa
tie, de selectieprocedure ten aanzien van speelfilms,
en de prijspolitiek van de Associatietheaters, is ge
sproken over de mogelijkheid een regeling te treffen,
waarbij NBB-exploitanten onder bepaalde voor
waarden films zouden kunnen betrekken van gesub
sidieerde filmdistributeurs (als het ware een spiegel
beeld van het Associatieverdrag, daarom ook wel
spiegelbeeldconstructie genoemd). De besprekingen
over deze regeling waren aan het eind van het verslag
jaar nog niet afgerond.
In het verslagjaar is er een definitief einde gekomen
aan de bemoeienis van de NBB met het nationaal
studiobedrijf. Door de Bondsvoorzitter is daarover
een artikel geschreven 'Cinetone exit' in Film nr. 4.
De tekst van dat artikel is met instemming van de
leden van de vroegere Raad van Beheer opgenomen
in dit jaarverslag.
Cinetone exit
In 1988 maakte de directie van Cinetone Internatio
nal B.V. bekend, dat er overeenstemming was bereikt
over de aankoop van gebouw en terrein aan een be
leggingsmaatschappij en dat de verhuur van de stu
dioruimte zou worden voortgezet door een derde.
Daarmee is een einde gekomen aan veertig jaar be
moeienis van de NBB met Cinetone en de mooie
plannen die ervoor zijn gemaakt.
De voorgeschiedenis
De Nederlandse Bioscoopbond heeft nooit een bio
scoop of een filmverhuurkantoor geëxploiteerd, noch
het lot getart door als speelfilmproducent op te tre
den, en het is aan te nemen dat de leden tegen derge
lijke aktiviteiten van de eigen organisatie ook be
zwaar zouden hebben gemaakt. De NBB heeft echter
wèl gedurende veertig jaar een studiobedrijf gehad.
Weliswaar was de Stichting Nederlandse Filmstudio
Cinetone eigenaar en exploitant van Cinetone, maar
het Hoofd (Bonds)bestuur van de NBB had het recht
van benoeming en ontslag van de leden van de Raad
van Beheer, en deze heeft ook steeds grotendeels uit
(oud-) hoofdbestuurders bestaan. Belangrijker is nog,
dat het de leden van de NBB zijn geweest, die in 1946
één miljoen gulden (op basis van de huidige gelds
waarde dus ongeveer tien miljoen) hebben opge
bracht om het na de oorlog in desolate toestand ver
kerende Cinetone over te nemen, te renoveren en in
te richten. Uit deze daadwerkelijke steun blijkt al, dat
het niet alleen de filmproducenten waren die een
groot belang hechtten aan het bestaan van een film
studio in Nederland, maar ook de filmverhuurders en
de exploitanten. De reden daarvan is, dat de alge
mene belangstelling voor het medium film in een land
in sterke mate afhankelijk is van het bestaan van een
succesvolle nationale speelfilmproduktie en dat deze
niet goed denkbaar is zonder studio's in het eigen
land.
De reden waarom de bedrijfstakorganisatie - zij het
indirect - hier de ondernemersfunktie vervulde, is de
overtuiging, dat een studiobedrijf in Nederland niet
echt winstgevend te exploiteren is, althans niet op de
wijze die voor de filmproduktie in ons land wenselijk
werd geacht. Het ging hierbij om de gedachte, dat het
nationale studiobedrijf in neutrale handen zou moe
ten zijn, dat wil zeggen, dat het met name niet door
een filmproducent geëxploiteerd diende te worden.
Vooral bij opdrachtfilms zou immers de kans be
staan, dat een opdrachtgever via de studio met een
concurrent van zijn producent in contact komt. Daar
naast bestond de opvatting, dat een gematigde prijs
stelling vooral voor de zich in een ontwikkelingsfase
bevindende speelfilmproduktie gewenst was.
Een tweede overweging die voor een goed begrip van
de studioproblematiek van belang is, was de tot dus
verre bestaande overtuiging, dat een studiobedrijf,
althans in een land als Nederland, zonder een goed
geoutilleerd filmlaboratorium zelfs niet kostendek
kend kan werken. Dit betekent, dat men er van uit
ging dat een studio-exploitatie sec verliesgevend is. In
overeenstemming daarmee heeft het filmlaborato
rium tijdens het moeilijke bestaan en met name tij
dens de agonie van Cinetone steeds een hoofdrol
vervuld.
17