aandacht vandaag op de bedrijfstakorganisatie ge
richt dient te zijn, laat ik de belangrijke consequenties
die deze ontwikkeling op de ondernemingen binnen
onze bedrijfstak heeft, in dit kader buiten beschou
wing. Zeer belangrijk is deze ontwikkeling namelijk
ook geweest voor de NBB zelf.
Terwijl de Afdeling Bioscoopexploitanten vroeger uit
acht geografisch onderscheiden onderafdelingen be
stond zijn er thans nog slechts drie categorieën, die
trouwens vrijwel alleen nog betekenis hebben voor de
vertegenwoordiging in de Exploitantenraad en enkele
reglementaire bepalingen. Ook binnen de NBB vindt
de besluitvorming op meer geconcentreerde wijze
plaats dan vroeger.
De concentratie bij de leden-ondernemingen heeft er
ook toe geleid, dat het oordelen over tegengestelde
belangen van leden op een andere wijze moest worden
geregeld. Het gaat hier om drie aspecten: de toepas
sing van de vestigingsreglementering (Algemeen Be-
drijfsregelement), de arbitrage en de disciplinaire
rechtspraak. Terwijl deze zaken vroeger grotendeels
in handen van bedrijfsgenoten konden liggen, zijn de
zakelijke belangen thans zo verweven dat niet alleen
het aanvaarden maar ook het uitspreken van oorde
len niet van leden kan worden gevergd. Bij de laatste
herstructurering zijn de reglementen dan ook in over
leg met het ministerie van W.V.C, zodanig aangepast,
dat de desbetreffende colleges in meerderheid uit ex
terne deskundigen bestaan.
Een bedenkelijke consequentie van de concentratie is
tenslotte een nijpend wordend gebrek aan beschik
bare personen voor de diverse besturen en commis
sies. Op deze plaats doe ik dan ook een beroep op met
name de exploitanten in kleinere plaatsen om de bij
eenkomsten te bezoeken en beschikbaar te zijn voor
functies. Het zou beslist een misvatting zijn te denken
dat alleen de stemverhouding bij de besluitvorming
de doorslag geeft. In de praktijk blijkt immers steeds
weer, dat er wel degelijk wordt geluisterd naar op
eigen ervaringen gebaseerde meningen van anderen,
ook als die slechts een relatief geringe omzet vertegen
woordigen.
Een andere ontwikkeling in het recente verleden is het
op gang komen van onderzoeksactiviteiten. Dit is een
terrein, waaraan helaas geen aandacht is besteed in
tijden waarin de financiële middelen daarvoor ruim
schoots aanwezig waren. De stimulans is hier van
twee kanten gekomen, namelijk van het ministerie
van W.V.C, met eigen onderzoeksopdrachten aan een
universitair instituut4 en van het ministerie van Eco
nomische Zaken in het kader van het NEHEM-struc-
tuurverbeteringsproject. Dit project heeft een ver
snelling van onderzoeksactiviteiten gebracht,
doordat alle betrokkenen ervan overtuigd zijn dat
financiële offers voor stiumulerende activiteiten al
leen verantwoord zijn als deze zoveel mogelijk geba
seerd zijn op de uitkomsten van onderzoek. Neder
land heeft inmiddels een voorsprong op dit gebied
gekregen op diverse andere landen.
Het structuurverbeteringsproject is overigens een on
derwerp waaraan in een toekomstig boek over de
afgelopen tijd zeker een hoofdstuk dient te worden
gewijd. Afgezien van enige publiciteitscampagnes,
gaat het hierbij voor het eerst om naar buiten gerichte
collectieve activiteiten op verschillende gebieden,
waarvan een aantal na de officiële beëindiging van het
project zeker zal worden gecontinueerd. Het moge
duidelijk zijn, dat dit zonder een goede bondsstruc
tuur niet mogelijk zou zijn.
Als laatste, maar zeker niet als minst belangrijke ge
beurtenis van de afgelopen jaren is hier de totstand
koming van de zg. windowregeling te noemen.
Door het vaststellen van uitbrengtermijnen voor
speelfilms door de opeenvolgende media wordt een
maximalisering van de totale opbrengst van de films
nagestreefd zonder welke, zoals in een N.B.B.-publi
catie is aangetoond5 een speelfilmproduktie op de
duur niet mogelijk is. De N.B.B, heeft hiervoor, in
samenspraak met de N.V.P.I, een regeling getroffen
met een procedure voor ontheffingsmogelijkheden,
die niet alleen soepel maar ook uiterst snel werkt.
Aan het slot van deze beschouwing behoort er een
blik te worden geworpen op de taken van onze orga
nisatie in de afzienbare toekomst. In het vooraf
gaande heb ik eraan herinnerd, hoe het regionale
beleid van de NBB geheel op de achtergrond is ge
raakt ten opzichte van het nationale beleid. Thans
wijst alles erop dat het belang van nationale organi
saties bij internationaal, met name Europees, beleid
steeds groter wordt, hetgeen uiteraard niet een ver
minderde betekenis van de belangenbehartiging op
nationaal niveau met zich meebrengt. Als voorbeeld
noem ik hier de steeds meer aandacht vergende mo
gelijkheid van coprodukties, waarbij het gesloten co-
produktieverdrag tussen Nederland en Frankrijk ze
ker vermelding verdient. Een ander voorbeeld is de
omzetbelastingproblematiek. Hoewel de landelijke
politiek hierbij natuurlijk een belangrijke rol blijft
spelen, wordt het steeds duidelijker dat een verbete
ring van de door ons als onredelijk en onrechtvaardig
ervaren regeling op zijn minst gedeeltelijk in Euro
pees verband nagestreefd dient te worden. Overigens
kan worden opgemerkt, dat de bioscoopexploitanten
van de gemeenschappelijke markt weliswaar nauwe
lijks stimulansen hebben te verwachten, maar dat zij
26