MAANDELIJKSCHE MEDEDEELINGEN.
Conclusie van den Procureur-Generaal.
Op Vrijdag, 28 December j.1. heeft de Procureur-
Generaal bij den Hoogen Raad, mr. Besier conclusie
genomen in de zaak Buma/Tuschinski. (Een week te
voren was door den heer mr. J. vanKuykin opdracht
van den Nederlandschen Bioscoop-Bond voor ons hoog
ste rechtscollege gepleit).
Zooals bekend betreft het hier de zaak, waarbij de
rechtbank te Rotterdam in tweede instantie met vernie
tiging van een vonnis van den kantonrechter aldaar, aan
Buma de vordering heeft ontzegd, onder meer op grond,
dat de film is een product van samenwerking van allen,
die daaraan hebben medegewerkt, zooals regisseur, spe
lers, decor-architecten, componist, belichtingsleider, film-
operateurs e.a. Het auteursrecht van dat werk komt,
voor wat ieders prestatie betreft, niet toe aan een of
meer medewerkers, maar uitsluitend als auteursrecht op
het werk in zijn geheel, aan den vervaardiger.
Mr. B e s i e r merkte op, dat de beantwoording der
vraag, waarover het hier gaat van zeer groot algemeen
belang is voor de vaststelling van de auteursrechten,
welke de Nederlandsche wet aan den componist toekent.
Die vraag is, welke auteursrechten heeft de componist,
wanneer hij medewerkt aan het tot stand brengen van
een geluidsfilm? De stelling van eischeres is aldus
de procureur-generaal dat degene, die een verzamel
werk uitvoert inbreuk maakt zoowel op het auteursrecht
van den auteur van het verzamelwerk als op dat van
auteurs van de afzonderlijke werken (wanneer hij niet
van alle betrokkennen de daartoe vereischte vergunning
heeft). Deze stelling is van verre strekking en wordt
niet alleen door de G.E.M.A. casu quo B.U.M.A. maar
ook door de S.A.C.E.M. en het kartel van de buiten-
landsche auteursvereenigingen verdedigd. Zij meenen,
dat de bioscoopondernemer den filmverhuurder alleen
betaalt voor het door deze verschafte materiaal, den
filmband dus, en dat het recht om dien filmband in het
openbaar te vertoonen, waardoor de muziek ten gehoore
wordt gebracht, slechts kan worden verkregen door af
zonderlijk auteursrecht te betalen aan de componisten,
wier muziek in de film is verwerkt.
In haar algemeenheid zal de Hooge Raad m.i. de
vraag niet kunnen beantwoorden, ging Mr. Besier ver
der. Als vaststaand feit, waarover in de cassatie verder
niet te spreken valt, zegt de rechtbank, dat een geluids
film een verzamelwerk is. Ik acht dit zeer betwistbaar.
De rechtbank heeft dit echter beslist. Eenmaal de fei-
contracten meer mag afsluiten, maar wel nog haar loopende con-
tracten mag afwikkelen;
dat, zoo al naar de letter dit middel daarmee niet is teruggenomen,
deze wijziging dan toch aldus mag worden uitgelegd, dat ten aan
zien van deze zaak, als betreffende een vóór 1 Augustus 1933
gesloten contract, Gema ter afwikkeling daarvan erkend wordt
nog gerechtigd te zijn tot het voeren van dit geding, als nog be-
hoorende zum Zweck der Liquidation, tot het uiteinde waarvan,
naar hiervoor als betreffende het personeel statuut toepasselijk
Duitsch recht, der Verein, ingevolge paragraaf 49 Bürgerliches Ge-
zetsbuch, gilt als fortbestehend bis zur Beendigung der Liquidation,
soweit der Zweck der Liquidation es erfordert, wat met deze vor
dering het geval is;
dat het tevens opgeworpen en niet teruggenomen middel, als zou
Gema niet voor het auteursrecht van den componist Hollander kun
nen optreden, omdat deze een Israëliet is, als berustende op een
maatregel in strijd met de openbare orde hier te lande moet worden
voorbijgegaan; (Niboyet 1928 bl. 563, il nest pas douteux, que
de pareilles mesures - des mesures politiques a 1'egard d'un individu -
heurtent 1 ordre public des divers autres pays)
overwegende dat Gema opkomt voor het auteursrecht van Frie-
drich Hollander, van nationaliteit Duitscher, als componist van
het muziekstuk „Wie hab' ich nur leben können ohne dich", uit
de geluidsfilm „das Vermachtnis des Marquis S.", welke film, zooals
is onbetwist, in het openbaar van 2 tot en met 8 Juni 1933 meer
malen daags is uitgevoerd door gedaagden, of door personen voor
wie zij aansprakelijk zijn in het Royal Theater te Roermond;
overwegende dat het vooreerst gaat over de vraag, of zoodanig
auteursrecht van Hollander door hem ter uitoefening kon worden
overgedragen aan Gema, en of deze dan dat recht hier in Ne
derland kon uitoefenen;
dat Duitschland en Nederland verbondslanden zijn bij de Berner
Conventie en artikel 4, Ie lid, van die Conventie aan de auteurs
van beide landen dezelfde rechten toekent als aan eigen onder
danen;
dat Hollander's recht valt onder de Berner Conventie, immers
tusschen partijen vaststaat, dat vóór de vervaardiging van de film
„das Vermachtnis des Marquis S.", Hollander de auteur was van
een onuitgegeven, immers slechts ter vervaardiging van die film
samengesteld muziekstuk, waarvan vóór die vervaardiging geen
bewerking bestond in den zin van artikel 13 der Conventie;
dat daar tractaat wet is, op dit werk van Hollander de bepa
lingen der Nederlandsche auteurswet toepasselijk zijn en derhalve
de rechten van Hollander naar Nederlandsch recht moeten worden
beoordeeld; dat voor niet betwist mag worden gehouden het bij
dagvaardiging gestelde, dat Hollander, als Lid van Gema, het uit-
voeringsauteursrecht van al zijn composities, met name ook van
deze heeft overgedragen aan eischeres, die deze overdracht heeft
aanvaard, waaruit volgt, dat Gema zijn rechten als de hare ook
in Nederland kan uitoefenen;
overwegende dat thans behoort te worden onderzocht, of aan
Hollander naar Nederlandsch recht het auteursrecht van het mu
ziekstuk „Wie hab' ich nur leben können ohne dich", toekomt en
de Rechtbank deze vraag bevestigend beantwoordt;
dat artikel 1 der Auteurswet dat recht toekent aan aen maker
van het werk en artikel 5 als maker van een werk, bestaande uit
afzonderlijke werken van twee of meer personen, aanmerkt den
gene, onder wiens leiding en toezicht het gansche werk is tot
stand gebracht, onverminderd het auteursrecht op ieder werk at-
zonderlijk; dat artikelen 6 en 7 hier geen toepassing vinden, omdat
Hollander's werk niet is tot stand gebracht naar het ontwerp van
een ander en de vervaardiging van zijn werk ook met als arbeid
in dienst van een ander is verricht; dat immers, blijkens gedaag-
den's productie B, Hollander belast was met en op zich heeft
genomen die Beratung des musikalischen Leiters, wat zijn werk
zaamheid zoowel naar het ontwerp van een ander als m dienst
van een ander bij het verwerken van zijn muziekstuk uitsluit;
dat hieraan niet afdoet de omstandigheid, dat of indien bij de
vervaardiging van de film „das Vermachtnis des Marquis b. die,
zooals tusschen partijen vaststaat, een klankfilm is, door den
Cutter" bij de samenstelling stukken uitgesneden zijn geworden
en dan Hollander's taak als componist, bij wijze van Beratung des
musikalischen Leiters, heeft meegebracht een muzikale wijziging
van zijn compositie of een muzikale verbinding tot stand te brengen,
daar ook dit zijn eigen afzonderlijk werk als maker bleef, waarbij
hij noch naar het ontwerp, noch in dienst van een ander tewerk
ainq- (de Beaufort Auteursrecht, bl. 93 V.V.); dat hierbij nog
aandacht verdient het bij dagvaarding gestelde, dat dit muziekstuk
onder gemelden naam voor het eerst in Duitschland is versche
nen met aanduiding van Hollander als maker wat niet is weer
sproken, op grond waarvan mede volgens artikel 4 der Auteurs
wet Hollander voor den maker moet gehouden worden;
overwegende dat hiermede echter niet ten gunste yan Gema
is beslist de vraag of door de uitvoering van de KlankMm „das
Vermachtnis des Marquis S." het auteursrecht van Hollander op
zijn muziekwerk wordt geschonden, welke vraag de Rechtbank
ontkennend beantwoordt;
dat weliswaar Hollander bij Uebertragungs-erklarung da. 9 Sep
tember 1929 aan Gema, nadat hij in 1923 tot deze als lid was toe
getreden, heeft overgedragen al zijn muzikale rechten op allen
Werken, sowohl an schon geschaffenen wie an noch zu schallen
den maar deze overdracht alleen betreft het auteursrecht op zijn
afzonderlijke zelfstandige werken en de uitvoering daarvan, mu
ziekwerken, alsmede de uitvoering van zijn afzonderlijke onzelf
standige werken, opgenomen in andere werken, met op muziek
door hem zelf verwerkt in klankfilmen, waarbij langs mechanischen
weg een nieuw werk van uitbeeldiging en verklanking wordt voort
gebracht ter openbaarmaking als een geheel, met name niet de
klankfilm „das Vermachtnis der Marquis S.", die is voortgebracht
krachtens zijn overeenkomst met de Universum Film Aktiengesell-
schaft, Ufa onder muzikale leiding of medewerking van Hollander
zelf, en waarop aan Ufa als haar gansche werk of verzamelwerk
krachtens artikel 5 het auteursrecht toekomt; dat hierbij onver
schillig is of de verklanking der met de uitbeelding versmolten
muziek gezamenlijk en gelijktijdig met die uitbeelding geschiedt
door één instrument of door twee, fotografisch of synchroon, daar
dit voor het ontstaan van een eigen werk door versmelting van beeld
en geluid geen verschil uitmaakt;
dat hiermede het afzonderlijke auteursrecht van Hollander op
zijn muziekwerk niet wordt verminderd, dan voorzoover hij door
eigen Beratung en Leitung dat werk tegen vergoeding van 5000
R.M. en onder Uebertragung voor deze film van zijne samtliche
Urheber-, Bearbeitungs-, Verwertungs- und Aufführungsrechte, met
name van die Rechte der mechanischen Wiedergabe für das Gehör
ten bate van Ufa in de klankfilm muzikaal heeft vastgelegd, wat
ook redelijk en billijk is;
overwegende dat dan ook gedaagden van Bergen door gebonden
in de Ufa-film „das Vermachtnis des Marquis S." muziek van
Hollander ten gehoore te brengen, geen uitvoering hebben gegeven,
zooals bij dagvaarding wordt gesteld, van Hollander's muziekstuk
„Wie hab ich nur können leben ohne dich", al zou dit geschied zijn
door middel van een synchrone apparaat, en geen auteursrecht van
Hollander, al blijft hem dat op zijn stuk afzonderlijk toekomen,
hebben geschonden, en derhalve Gema, uitoefenende Hollander's
rechten, in hare vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard
en op de reconventie de gelegde conservatoire beslagen als onrecht
matig, buiten werking moeten worden gesteld, zonder dat verder
geschilpunten van partijen behoeven te worden onderzocht.