contra den heer F. D. Bruglemans, exploitant van het City
Theater te Roosendaal, dat de vordering van eischeres (Vic
toria Film) moet worden toegewezen en gedaagde (Brugle
mans) mitsdien moet worden veroordeeld om het gevorderd
bedrag aan eischeres te betalen (welke betaling reeds heeft
plaats gevonden), alsmede in de geschilkosten, bedragende
20.zulks op grond van de overweging:
dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Com
missie heeft gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de
Commissie niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie
overgelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.
Inzake het door de N.V. Nederlandsche Maatschappij voor
Cinematografie Filmfabriek Polygoon, gevestigd te Haarlem
op 12 Augustus 1936 aanhangig gemaakt geschil contra den
heer J. C. A. Diks, vroeger exploiteerende het Trianon Thea
ter te Leiden, dat de vordering van eischeres (Polygoon)
moet worden toegewezen en gedaagde (Diks) mitsdien moet
worden veroordeeld om tegen kwijting aan eischeres te beta
len het gevorderd bedrag, alsmede in de kosten van het ge
schil, bedragende 20.zulks op grond van de overweging:
dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Com
missie heeft gebracht, terwijl de ingestelde vordering aan de
Commissie niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie
overgelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen;
Inzake het door de N.V. City Film, gevestigd te 's-Gra-
venhage op 10 Juli 1936 aanhangig gemaakt geschil contra
den heer Jos. Herberichs, exploitant van het Hollandia Thea
ter te Kerkrade, dat de vordering van eischeres (City) moet
worden toegewezen en gedaagde (Hollandia) mitsdien moet
worden veroordeeld om tegen kwijting aan eischeres te beta
len het gevorderd bedrag, alsmede de geschilkosten. bedra
gende 20.zulks op grond van de overweging:
dat gedaagde geenerlei verweer ter kennis van de Com
missie heeft gebracht .terwijl de ingestelde vordering aan de
Commissie niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
dat bovendien die vordering door de aan de Commissie
overgelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat derhalve de vordering behoort te worden toegewezen.
De Eerste Kamer der Commissie van Geschillen heeft in
haar zitting van Woensdag 23 September 1936 o.m. nog het
navolgende vonnis gewezen:
Inzake het door de N.V. Cineac, gevestigd te Amsterdam,
op 18 September 1936 aanhangig gemaakte spoedgeschil con
tra Loet C. Barnstijn's Film Distributie N.V., gevestigd te
Wassenaar, dat aan eischeres (Cineac) haar vorderingen
moeten worden ontzegd, met hare veroordeeling in de kosten
van het geschil, bedragende 40.zulks op grond van de
overweging:
dat eischeres stelt, dat zij op 13 Januari 1936 met gedaagde
een overeenkomst heeft gesloten voor de vertooning in de
theaters van eischeres te Amsterdam, Rotterdam en 's-Gra-
venhage, gedurende het tijdvak van 1 Januari 1936 tot
1 Maart 1938 van 40 teekenfilms, alle bij de overeenkomst
nader omschreven, waarbij gedaagde zich o.m. uitdrukkelijk
heeft verplicht deze films niet te zullen verhuren gedurende
den looptijd van het contract aan een ander journaaltheater
hier te lande, terwijl volgens de bepalingen van het contract
onder een journaaltheater wordt verstaan een theater, dat
geen groot filmwerk vertoont in iedere voorstelling; dat ge
durende de laatste dagen het City Theater en het Odeon
Theater te 's-Gravenhage en het Lumière Theater en het
Scala Theater te Rotterdam hun exploitatie in dien zin zijn
gaan veranderen, dat zij journaaltheaters zijn geworden, im
mers en althans geen groot filmwerk vertoonen in iedere
voorstelling; dat gedaagde niettemin heeft kunnen goedvin
den de met eischeres gecontracteerde films te verhuren en/of
te leveren aan voormelde theaters en zulks ter vertooning
in voorstellingen dezer theaters, waarin geen groot filmwerk
vertoond wordt; dat eischeres dit beschouwt als een contract
breuk, waardoor haar belangen ten zeerste zijn benadeeld;
dat haar theaters immers bezocht plegen te worden door een
speciaal publiek, dat belang stelt in actualiteiten en korte
films; dat dit publiek nu naar andere theaters wordt gelokt,
waardoor eischeres belangrijke financieele schaden lijdt en zij
haar reputatie van journaaltheater bij uitnemendheid te zijn
verliest; dat eischeres, veronderstellende, dat niet andere dan
vorenbedoelde overtredingen van haar overeenkomst met ge
daagde hebben plaats gevonden, waarvoor zij zich echter met
recht meerdere schadevergoeding te eischen voorbehoudt, der
Commissie verzocht heeft:
Ie. gedaagde te veroordeelen terstond het verhuren
en (of) afleveren van aan eischeres verhuurde één-acters
aan het City Theater en Odeon Theater te 's-Graven
hage en (of) Lumière Theater en Scala Theater te Rot
terdam te staken, en zulks op verbeurte van een schade
vergoeding van of zooveel minder als de Com
missie billijk acht, voor eiken dag dat gedaagde mocht
nalaten aan deze veroordeeling te voldoen;
2e. gedaagde voorts te veroordeelen om eischeres ter
vergoeding van de tot dusver door haar reeds geleden
schade te betalen een schadevergoeding van
of zooveel minder als de Commissie billijk acht
per dag, voor wat betreft de in het City Theater en het
Odeon Theater te 's-Gravenhage gepleegde contract
breuk loopende vanaf 12 September 1936, zoomede
of zooveel minder als de Commissie billijk
acht per dag voor wat betreft de in het Lumière
Theater en Scala Theater te Rotterdam gepleegde con
tractbreuk, loopende voor het Lumière Theater vanaf
17 September 1936 en het Scala Theater vanaf 16 Sep
tember 1936;
3e. gedaagde te veroordeelen om geen van de door
eischeres met gedaagde gecontracteerde films meer te
verhuren aan eenig ander theater hier te lande, waarin
geen groot filmwerk vertoond wordt in iedere voorstel
ling, en zulks op verbeurte voor elke overtreding van
een schadevergoeding van of zooveel minder
als de Commissie billijk acht per dag en per theater;
dat gedaagde, erkennende, dat de door eischeres gewraakte
vertooningen der betreffende teekenfilms in het City Theater
en Odeon Theater te 's-Gravenhage, alsmede in het Lumière
Theater te Rotterdam hebben plaats gehad slechts de ver
tooning der teekenfilms gedurende „actualiteitenvoorstellin
gen" in het Scala Theater te Rotterdam heeft gedaagde,
nadat eischeres haar op deze vertooning had attent gemaakt,
doen eindigen zich op het standpunt stelt, dat, waar de
gecontracteerde teekenfilms gedeeltelijk in zoogenaamde twee-
de-week-vertooning, gedeeltelijk in vijfde-week-vertooning
aan eischeres verhuurd zijn, en wel nadat de vertoonings-
rechten dezer zelfde films voor wat de zgn. eerste resp.
eerste, tweede, derde en vierde-week-vertooning betreft, reeds
eerder door gedaagde aan andere bioscooptheaters te 's-Gra
venhage en Rotterdam waren overgedragen, het nimmer de
bedoeling van partijen is geweest en ook niet kan zijn ge
weest, dat als gevolg van de op of omstreeks 13 Januari 1936
tusschen partijen gesloten overeenkomst, afbreuk zou worden
gedaan aan of restricties zouden worden vastgesteld ten aan
zien van de vertooningsrechten dezer andere bioscooptheaters;
dat gedaagde voorts het City- en het Odeon Theater te
's-Gravenhage en het Lumière- en het Scala Theater te Rot
terdam niet beschouwt als journaaltheaters, ook al hebben
genoemde theaters gedurende een korte periode, naast hun
gewone programma's, waarvan groote filmwerken het voor
naamste bestanddeel vormen, speciale programma's vertoond,
hoofdzakelijk bestaande uit actueele filmopnamen betreffende'
de verloving van H.K.H. Prinses Juliana met Z.H. Prins
Bernhard van Lippe aangevuld met korte films; dat gedaagde
dan ook van meening is, dat zij tot de levering der betreffen
de teekenfilms aan meergenoemde theaters te 's-Gravenhage
en Rotterdam volkomen gerechtigd is geweest en door deze
levering niet in strijd met haar overeenkomst met eischeres
heeft gehandeld, weshalve zij der Commissie verzocht heeft
aan eischeres haar vorderingen te ontzeggen;