De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) heeft in
haar zitting van Woensdag. 13 Januari 1937 inzake het door
D. L. S. Film Holland N.V., gevestigd te Rotterdam op 10
November 1936 aanhangig gemaakt geschil contra het .Alge
meen Reclame Bureau en Film Import" (Arfi), gevestigd te
Amsterdam, uitspraak gedaan, dat de vordering van eische-
res (D. L. S.moet worden toegewezen en gedaagde f Arfi)
mitsdien moet worden veroordeeld om tegen kwijting aan
eischeres te betalen het gevorderd bedrag a fmet de
rente daarvan ad 5% 's jaars vanaf 10 November 1936 tot
aan den dag der voldoening, alsmede in de getuigenkosten,
bedragende 260.en de arbitragekosten. bedragende
100.zulks op grond van de overweging:
dat eischeres in hoofdzaak stelt, dat op 17 Februari 1936
tusschen partijen een overeenkomst is tot stand gekomen
inzake den zoogenaamden verhuur en huur van de in het
Nederlandsch nagesynchroniseerde film ..Ochtendgloren",
waarbij is bepaald, dat door eischeres in een der acten zou
worden ingelascht een in die overeenkomst nader omschre
ven scène; dat voorts is overeengekomen, dat gedaagde het
recht zou hebben de film te weigeren, indien deze aan een
bepaalde conditie, eveneens in het contract omschreven, niet
zou voldoen: dat eischeres bereid was aan al haar verplich
tingen te voldoen, ook ten aanzien van het invoegsel, maar
dat bij nadere besprekingen bleek, dat gedaagde de propa
gandistische strekking van de film in die mate wilde uitbrei
den, dat daarvoor veel meer vereischt was. dan ten aanzien
van het invoegsel was overeengekomen: dat partijen toen
nader zijn overeengekomen, dat eischeres haar contractprijs
met 700.zou verminderen, en daarmede ontheven zou
worden van het leveren van het invoegsel, waartegenover
gedaagde ten aanzien van de vervaardiging van het invoeg
sel volle vrijheid van handelen kreeg, onder hare verplich
ting deze dan ook ten volle te betalen, met dien verstande,
dat tegenover de filmstudio eischeres evenwel de opdracht
geefster bleef: dat aan deze nadere afspraak uitvoering is
gegeven en dat de nieuwe door gedaagde verlangde invoeg-
sels hebben gekost volgens afspraak te verminderen
met 700.zoodat eischeres van gedaagde vordert betaling
van met de rente daarvan ad 5 's jaars vanaf 10
November 1936 tot aan den dag der voldoening:
dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak aanvoert, dat op 24
September 1936 in Hotel Schiller te Amsterdam besprekingen
zijn gevoerd tusschen de heeren K. Vorrink. M. Wolters en
M. Sluyser eenerzijds, tezamen vormende de in het contract
van 17 Februari 1936 bedoelde commissie, en den heer M. A.
Sprecher, directeur van eischeres anderzijds, waarbij tusschen
partijen werd overeengekomen, dat de heer Sprecher zou
zorgdragen voor het doen vervaardigen van de noodige in-
voegsels in de film ..Ochtendgloren" ten einde deze zoo goed
mogelijk aan haar bedoelingen te laten voldoen, een en ander
tot een totaalbedrag ten laste van gedaagde van maximaal
f...... min (zijnde het bedrag, hetwelk oorspronkelijk
ten laste van eischeres zou komen) is fen dat daar
mede alle vroegere mondeling en schriftelijk gemaakte af
spraken omtrent de invoegsels tusschen partijen nadrukkelijk
vervallen zijn verklaard: dat gedaagde ter staving van dit
verweer aan de Commissie heeft overgelegd schriftelijke ver
klaringen van de heeren K. Vorrink, M. Wolters en M. Sluy
ser, alsmede van de heeren P. Tiggers en Ben Groeneveld.
die eveneens vorengemelde besprekingen hebben bijgewoond:
dat eischeres. die zich er op beroept, dat de Commissie,
bestaande uit de heeren Vorrink. Wolters en Sluyser slechts
tot taak had, gelijk in het contract dd. 17 Februari 1936 is
omschreven, op grond van technische fouten in de nasyn-
chroniseering, of indien het nieuw te maken gedeelte anders
zins niet naar genoegen van de Commissie zou zijn. de film
te weigeren, zich op het standpunt stelt, dat deze Commissie
niet als de gemachtigde van gedaagde ten aanzien van de
financieele afwikkeling der overeenkomst kon worden be
schouwd en dus niet bevoegd was wijzigingen in de finan
cieele condities van de overeenkomst aan te brengen, terwijl
eischeres, erkennende dat de heer Vorrink voornoemd als
maximum bedrag voor de vervaardigingskosten der invoeg
sels heeft genoemd, er zich op beroept, dat haar
directeur, de heer M. A. Sprecher, deze mededeeling des hee
ren Vorrink voor kennisgeving heeft aangenomen en daar
aan heeft toegevoegd, dat hij zich met den heer H. S. Boek
man, directeur van gedaagde, te dezer zake nader in verbin
ding zou stellen; dat eischeres zich bovendien beroept op
art. 6 van het contract dd. 17 Februari 1936, waarin is be
paald: .Partijen verklaren, dat wijzigingen in dit contract
slechts schriftelijk kunnen worden gemaakt, zoodat partijen
zich nooit of te nimmer op mondelinge afspraken, dit con
tract betreffende kunnen beroepen", zoodat, waar de be
sprekingen van 24 September 1936 door geen van de par
tijen schriftelijk zijn bevestigd, zij slechts als hetgeen tus
schen partijen is overeengekomen, erkent het contract van
17 Februari 1936. haar brief aan gedaagde d.d. 12 Mei 1936
(waarin is bevestigd, dat, indien gedaagde meerdere invoeg
sels wenscht dan in het contract is voorzien, de kosten boven
voor rekening van gedaagde komen) en de nadere
schriftelijke overeenkomst van 14 September 1936 (waarin
o.m. is bepaald, dat de kosten der invoegsels zullen worden
betaald gelijk vroeger ten aanzien van dit punt is afgespro
ken. n.1. door gedaagde);
dat gedaagde tegenover de bewering van eischeres. als
zou de Commissie, bestaande uit de heeren Vorrink, Wolters
en Sluyser niet gerechtigd zijn namens gedaagde op te tre
den, stelt, dat haar onderneming, het „Algemeen Reclame
Bureau en Filmimport" (Arfi), een door het Nederlandsch
Verbond van Vakvercenigingen en de Sociaal-Democratische
Arbeiders Partij in het leven geroepen stichting is; dat dit
Verbond en die Partij aan gedaagde opdracht hebben ge
geven het contract inzake de film ..Ochtendgloren" met
eischeres aan te gaan en tevens hebben aangewezen de
vorenbedoelde Commissie, die over het al of niet accepteeren
der film te beslissen had; dat deze Commissie derhalve wel
gerechtigd was namens gedaagde op te treden en dat de
door die Commissie op 24 September 1936 met eischeres ge
maakte overeenkomst betreffende de betaling door gedaagde
van maximaal in de vervaardigingskosten der invoeg
sels voor beide partijen bindend is; dat wat art. 6 van het
contract d.d. 17 Februari 1936 betreft, gedaagde zich op
het standpunt stelt, dat deze bepaling niet al te letterlijk mag
worden genomen, daar ook gedaagde nimmer zoo strak aan
het contract heeft vastgehouden, blijkende uit het feit, dat
zij de film Ochtendgloren", die (inclusief de invoegsels)
eerst op 3 October 1936 geheel gereed was. op dien datum
geaccepteerd heeft, hoewel tusschen partijen nadrukkelijk was
overeengekomen, dat de film haar uiterlijk op 2 October 1936
zou worden afgeleverd;
dat de Commissie tot nader onderzoek van de op 24 Sep
tember 1936 in Hotel Schiller te Amsterdam gevoerde be
sprekingen tusschen de heeren Vorrink, Wolters en Sluyser
eenerzijds en den heer Sprecher anderzijds, nog als getuigen
heeft gehoord de heeren Max Nosseck uit Weenen en Leo
Meyer, te Amsterdam, die in hun hoedanigheden resp. van
regisseur en productieleider aan die besprekingen hebben
deelgenomen, welke getuigen in hoofdzaak verklaard heb
ben, dat, nadat ten aanzien van het door den heer Wolters
ontworpen plan voor de vervaardiging van de invoegsels
gebleken was, dat de uitvoering van dit plan veel zwaardere
eischen stelde dan waaraan eischeres volgens mededeeling
van den heer Sprechercontractueel verplicht was te vol
doen, de heer Vorrink bij deze besprekingen inderdaad als
uiterste grens voor de te zijnen laste komende kosten f
heeft genoemd en dat de heer Sprecher daarop gereageerd
heeft met het antwoord, dat hij van de mededeeling des
heeren Vorrink nota nam en zich voor de rest hield aan
den heer Boekman voornoemd, met wien hij een contract had;
dat de Commissie van oordeel is. dat gedaagde geenszins
vereenzelvigd mag worden met de meergemelde Commissie,
bestaande uit de heeren Vorrink, Wolters en Sluyzer, daar
de onderneming van gedaagde een stichting is, die weliswaar
ten behoeve van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij
en het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen en de
daarbij aangesloten organisaties in het leven is geroepen,
maar die zelfstandig zaken op het gebied van het film- en
bioscoopbedrijf doet;