OFFICIEEL ORGAAN VAN DEN N EDERLANDSCHEN BIOSCOOP-BOND GEEN CENSUUR, GEEN GEESTELIJKE ONDERDRUKKING In de jaarvergadering van de Centrale Com missie voor de Filmkeuring, welke op 23 Februari j.1. in den Haagschen Dierentuin is gehouden, heeft de voorzitter, de heer D. van Staveren, behartigenswaardige woorden gesproken. Als uitgangspunt zijner openingsrede had de leider van ons Rijkskeuringsinstituut gekozen het antwoord, dat de Minister van Binnenlandsche Zaken bij de schriftelijke behandeling van de Staatsbegrooting 1937 heeft gegeven aan eenige Kamerleden, die van meening waren, dat de film „Golgotha" door de Centrale Keuringscommissie niet toegelaten had mogen worden. In zijn ant woord had Zijne Excellentie te kennen gegeven, dat het verbieden van de vertooning van deze film niet lag op den weg der commissie, die zich geen censuur mag aanmatigen en zich, terecht, op het standpunt stelt, dat zij films, die gebeurtenissen vertoonen, welke voor bepaalde bevolkingsgroe pen meer dan gewone beteekenis en waarde heb ben, niet mag verbieden enkel uit hoofde, dat dit bij andere bevolkingsgroepen verzet zou uitlok ken. De heer van Staveren heeft dit ministerieel ant woord ten zeerste toegejuicht; hij zag erin een „testimonium integritatis", hetwelk de Centrale Commissie voor de Filmkeuring van den Bewinds man, die met de uitvoering van de Bioscoopwet is belast, heeft gekregen. Ook wij hebben indertijd het antwoord van Minister de Wilde met groot genoegen gelezen en in dit verband vinden bij ons vollen weerklank de woorden, welke de heer van Staveren aan de taak van de Centrale Filmkeuringscommissie heeft gewijd: „Geen censuur, geen geestelijke onder drukking, geen doordrijverij van Eet eigen-ik". Wij hopen slechts, dat ook in de praktijk naar de woorden van den Minister en den voorzitter van de Rijkskeuringscommissie zal worden gehan deld, en dat de leden dezer commissie zich steeds zullen onthouden van censuur. Hoe de leden, die zich met den moeilijken keuringsarbeid bezig houden, zich daarbij hebben te gedragen, heeft de heer van Staveren nog eens duidelijk gezegd in de volgende bewoordingen: ,,Of wij het met iets eens zijn of niet, of het vertoonde in een film met onze opvattingen strookt of niet, dat mag geen factor zijn bij de beantwoor ding der vraag of een film toelaatbaar te achten is in den zin der wet. Als iets indruischt tegen onze eigen godsdienstige, politieke, philosophische denkbeelden en overtuiging, doch in overeenstem ming of slechts niet in strijd is met de overtuiging van vele anderen, dan hebben wij niet het recht aan die laatsten te beletten door middel van de film op hun wijze voor hun denkbeelden of opvattingen te getuigen of uit te komen. Mits het vertoonen, objectief beoordeeld, slechts niet in strijd is met de goede zeden of de openbare orde." De vraag of in de afgeloopen negenjarige pe- 1

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1937 | | pagina 3