UITSPRAKEN RAAD VAN BEROEP 11 slagen dezer Paaschcollecte medewerkten, zijn diepgevoelde erkentelijkheid te betuigen. Het Bestuur deelt voorts mede, dat winnaar van den wisselbeker is geworden het City Theater te Amsterdam, daar dit theater in 1936 heeft inge zameld 1130.en in 1937 wist te bereiken een opbrengst van ƒ2221.24, dat is 1091.24 meer. Bovendien wordt het City Theater te Utrecht een zilveren beker (klein formaat) geschonken, daar de opbrengst van de collecte in dit theater was 1115.70 (vorig jaar ƒ250.82). BELGIË VERLAAGT VERMAKELIJKHEIDS- BELASTING Dezer dagen heeft de vermakelijkheidsbelasting op bioscoopvoorstellingen in België een aanmer kelijke verlaging ondergaan, welke van terugwer kende kracht zal zijn tot 1 Januari 1937. Het percentage van de vermakelijkheidsbelas ting, dat zich in België richt naar de grootte van den toegangsprijs, is thans als volgt vastgesteld: percentage Toegangsprijs vermakelijkheidsbelasting thans vroeger tot 4 francs 4 5,4 boven 4, doch minder dan 5 frs, 6 8,1 boven 5, doch minder dan 8 frs. 10 14,5 boven 8, doch minder dan 12 frs. 12 18,6 "r boven 12 francs 15 23,25 TOEPASSING ART. 17 DER STATUTEN Het Hoofdbestuur heeft in zijn vergadering van Dinsdag, 13 April 1937 besloten de straf van waarschuwing, als bedoeld in art 17a der Statuten toe te passen op de heeren Gebr. de Rijk, exploi tanten van de Bioscoop „Oud Thamen", alsmede van een reizende bioscoop te Uithoorn, zulks op grond van de overweging: dat de heeren Gebr. de Rijk de film „Gelukskinderen", welke zij uitsluitend ter vertooning in de Bioscoop „Oud- Thamen" te Uithoorn hadden gehuurd, hebben doen ver- toonen in de zaal van het café „De Zwaan" te Bleiswijk, zonder dat zij daartoe van het betrokken filmverhuurkantoor toestemming hadden gekregen; dat de heeren De Rijk daardoor in strijd hebben gehandeld met de algemeene belangen en de waardigheid van het Neder- landsche film- en bioscoopbedrijf; dat het Hoofdbestuur heeft willen volstaan met toepassing van de straf van waarschuwing, daarbij in aanmerking nemen de, dat thans voor de eerste maal art. 17 der Statuten op de heeren Gebr. de Rijk moet worden toegepast. Het Hoofdbestuur heeft in zijn vergadering van Dinsdag, 13 April 1937 ingevolge art. 17a der Statuten besloten de straf van waarschuwing op den heer G. Lewin, exploitant van het Roxy Thea ter te Leiden, toe te passen, zulks op grond van de overweging: dat de heer Lewin in één der plaatselijke bladen ter aan kondiging van de door hem vertoonde film, gettield „De millioenen-baby" een advertentie heeft gepubliceerd, waarin sterk de indruk wordt gewekt, dat in deze film de hoofdrol zou worden vervuld door de jeugdige actrice Shirley Temple. hoewel deze geen rol in genoemde film heeft vervuld, zoodat de inhoud van deze advertentie misleidend moet worden geacht; dat de heer Lewin zich er op beroept, dat hij den tekst van de gewraakte advertentie heeft samengesteld met behulp van een door den verhuurder van de film uitgegeven tekstboekje; dat echter in dit tekstboekje slechts vermeld is, dat de film een persiflage op Shirley Temple inhoudt; dat het Hoofdbestuur de gewraakte advertentie door haar misleidend karakter in strijd acht met de waardigheid van het Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf; dat het Hoofdbestuur heeft willen volstaan met het opleg gen van de straf van waarschuwing, in het vertrouwen, dat de heer Lewin deze waarschuwing ook ter harte zal nemen. De Raad van Beroep (Tweede Kamer) heeft in zijn op 10 Maart 1937 gehouden zitting in hooger beroep de navol gende uitspraken gedaan: Inzake Loet C. Barnstijn's Filmstudio N.V., gevestigd te 's-Gravenhage, appellante, oorspronkelijk gedaagde, tegen Internationale Tobis Cinema N.V., gevestigd te Amsterdam, geïntimeerde, oorspronkelijk eischeres, dat de Raad bevestigt het vonnis, waarvan beroep, behoudens, dat waar in de uit spraak van de Commissie van Geschillen de datum van 8 Februari wordt genoemd, hiervoor thans gelezen moet wor den: „vóór of uiterlijk binnen acht dagen na de verzending der kennisgeving van de beslissing van den Raad van Beroep" en veroordeelt appellante in de kosten der arbitrage in beide instanties bedragen 60.zulks op grond van de navolgen de overwegingen: dat de Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van den Nederlandschen Bioscoop-Bond in haar zitting van 20 Januari 1937 in haar uitspraak (aan partijen op 2 Februari 1937 medegedeeld) verklaard heeft, dat partij-Barnstijn ver plicht is vóór of uiterlijk op 8 Februari 1937 aan partij-Tobis over te leggen een lijst van die films, welke sinds 7 Maart 1935 op haar Tobis Klangfilmapparaat zijn opgenomen of nagesynchroniseerd, onder opgave afzonderlijk van de namen, de lengte van iedere film en de gebieden, waarheen de films zijn geëxporteerd, met veroordeeling van partij-Barnstijn om vóór of uiterlijk op 8 Februari 1937 aan partij-Tobis te vol doen het geheel der opname-, nasynchronisatie- en export licenties, welke zij op grond van het licentieschema, behoo- rende bij de tusschen partijen bestaande licentie-overeenkomst, aan eischeres nog verschuldigd is, tevens met hare veroor deeling in de arbitragekosten, bedragende 20. dat appellante volgens het in het Arbitrage Reglement van den Nederlandschen Bioscoop-Bond bepaalde tijdig in hooger beroep is gekomen; dat appellante's grieven tegen het gewezen vonnis hierop neerkomen: a. dat zij volgens het tusschen partijen bestaande licentie contract voor de films waarbij de Klangfilm-apparatuur gebruikt is, r.iets verplicht is, aangezien er geen films zijn, vallende onder art. 11 van deze overeenkomst, te weten, films door Studio in eigen productie vervaardigd en aangezien art. 12, betreffende films door derden op het apparaat of door Studio in samenwerking met derden vervaardigd, haar (partij-Barnstijn) niet voorschrijft op gave te doen van de lengte van deze films en van de gebieden, waarheen deze films zijn geëxporteerd; b. dat zij alle licenties, welke zij verschuldigd was op grond van het licentieschema, behoorende bij de tusschen par tijen bestaande licentie-overeenkomst, heeft betaald, daar bij in aanmerking nemende, dat zij volgens art. 11 van de licentie-overeenkomst geen licenties verschuldigd is, aan gezien dit artikel uitsluitend betreft films, vervaardigd in eigen productie en zij geen enkele film in eigen productie vervaardigd heeft en daarbij tevens in aanmerking nemen-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1937 | | pagina 13