EEN OVERBODIGE VRAAG Het Algemeen Handelsblad heeft gemeend in zijn kolommen aandacht te moeten wijden aan een door het Hoofdbestuur genomen besluit om inge volge art. 17b der Statuten de straf van boete toe te passen op de firma Lumina Film te Amsterdam, welk besluit is gepubliceerd in het Officieel Orgaan" van 1 April 1937. Zooals bekend, werd dit besluit genomen, omdat Lumina Film aan exploitanten van bioscopen in Nederland ten verhuur of gebruik had afgestaan een door den heer O. van Neyenhoff te 's-Gra- venhage vervaardigde film, getiteld ,,Den Haag", terwijl voornoemde heer geen lid was van den Nederlandschen Bioscoop-Bond, niet stond vermeld op de Lijst van Geen Bezwaar" en evenmin een buitenlander was, die als producent van geluids films bekend stond. Naar aanleiding hiervan schrijft het Handels blad als volgt: ,,Het geval vestigt echter de aandacht op een voor de zelfstandige cineasten zeer moei lijken toestand. Het lidmaatschap van den Bioscoop-Bond, zonde^ hetwelk geen film producent zijn werk in Nederlandsche bio scopen kan doen vertoonen, verplicht namelijk tot het storten van een aanzienlijke waarborg som. Dit bedrag is voor de groote productie maatschappijen geen bezwaar, maar het werk van bekwame „eenlingen" kan er ernstig door worden belemmerd. De bedoeling van den' Bioscoop-Bond is blijkbaar geweest, beunhazen van het gebied der Nederlandsche film industrie te weren, en dat is verklaarbaar. Door de belemmerende bepaling worden ech ter ook de zelfstandige filmkunstenaars, de cineasten getroffen, die hun geld hard noodig hebben voor het maken van hun eigen „avant- garde films". In dit geval, waar een gemeen telijke overheid opdrachtgeefster was, is de zaak met een sisser afgeloopen. Het kan echter ook anders uitvallen. Een strenge handhaving van de verbodsbepaling moet het zelfstandig werk van Nederlandsche cineasten wel on gunstig beïnvloeden, ook al omdat minder in vloedrijke opdrachtgevers, die niet op zooveel consideratie durven rekenen, allicht geen op drachten meer aan zulke „eenlingen" zullen geven, hoe hoog zij hun werk ook schatten. Is hier, in het belang van de ontwikkeling van de filmkunst zelve, geen betere oplossing mo gelijk?" Het komt ons echter voor, dat het geval Lumina- film wel een weinig gelukkige aanleiding vormt voor dit commentaar. De heer van Neyenhoff immers had zich reeds bij den Bond kunnen aansluiten in de jaren, toen storting van een waarborgsom voor de toelating tot het lidmaatschap geen vereischte was. Hij heeft er de voorkeur aan gegeven zulks niet te doen en nu is het maar de vraag, wie van dit verzuim de gevolgen dragen moet. Naar onze meening is deze vraag vrij eenvoudig te beantwoorden. Voorzoover het „Handelsblad" de kwestie naar- meer algemeen terrein verplaatst, merken wij op, dat zijn vrees, dat de verbodsbepaling van den Bioscoop-Bond het zelfstandig werk van Neder landsche cineasten ongunstig zal beïnvloeden, evenmin gegrond is. Aan serieuze filmkunstenaars staat immers altijd de weg open naar de verschil lende ondernemingen, wij bedoelen hier in hoofd zaak de erkende-producenten en filmfabrikanten, die wèl lid zijn van den Bond, waar voorzoover ons bekend, een bekwaam vakman altijd nog een ge willig oor heeft gevonden. Dat het Hoofdbestuur overigens ten opzichte van ernstig werkende cineasten een zeer soepele hou ding aanneemt, moge bewezen worden door het feit, dat dezer dagen nog toestemming is verleend om een bepaald, door een alleenstaand vakman vervaardigd filmpje, aan een bij den Bond aange sloten onderneming ter vertooning in de bioscopen te leveren. Zooals het „Handelsblad" ziet, zijn er voor de ontwikkeling van de filmkunst zelf, geen betere oplossingen noodig, aangezien niets deze ontwik keling, in dit opzicht althans, in den weg staat. Zijn vraag was derhalve overbodig. HET FILM- EN BIOSCOOPBEDRIJF IN ENGELAND Volgens een opgave van de Kinematograph Renters' Society (organisatie van filmverhuur ders in Engeland) zijn in Engeland gedurende het jaar 1936 in totaal 507 bioscopen van eigenaar veranderd. Wanneer we het verloop van dit cijfer over de laatste zes jaar nagaan, valt een niet onbelang rijke stijging te constateeren. In 1931 bedroeg het aantal veranderingen n.1. 157, in 1932 275, in 1933 448, in 1934 308, in 1935 458 en in 1936 507. Bovendien werden in het afgeloopen jaar 56 bioscopen in Engeland opgeheven tegenover 41 in 1935. Eveneens geeft het jaar 1936 in de En- gelsche filmindustrie het grootste aantal wijzigin gen en reorganisaties te zien sedert het begin harer ontwikkeling. Ons dunkt, dat vermelde cijfers duidelijker dan welk overzicht ook den minder gunstigen toestand demonstreeren, waarin het film- en bioscoopbedrijf aan de overzijde van het Kanaal zich bevindt. Een vergelijking met den toestand van het Ne derlandsche film- en bioscoopbedrijf valt niet te maken, aangezien de betreffende cijfers hier te lande relatief genomen zoo laag zijn, dat zij niet van beteekenis kunnen worden geacht.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1937 | | pagina 9