10 dat de Commissie dan ook van oordeel is, dat de door eischeres geleden schade in geen geval hoogcr kan zijn dan het bedray, hetwelk de in het theater van eischeres op 8 Janu ari 1937 aanwezige bezoekers gezamenlijk aan entreegeld heb ben betaald, zijnde De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) heeft in haat- zitting van Woensdag 17 Maart 1937 de navolgende uit spraken gedaan: Inzake het door de N.V. Firn Film, gevestigd te Amsterdam op 12 Januari 1937 aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Hobimij, gevestigd te 's-Gravenhage en exploiteerende het Capitol Theater aldaar, dat de vordering van eischeres (Fim) tot een bedrag van moet worden toegewezen en gedaagde (Hobimij) mitsdien moet worden veroordeeld om tegen kwijting aan eischeres te betalen het toegewezen bedrag a alsmede in de geschilkosten .bedragende 20.zulks op grond van de overweging: dat eischeres in hoofdzaak stelt, dat zij op 24 Januari 1936 met gedaagde een overeenkomst is aangegaan inzake den zoo- genaamden verhuur en huur van een aantal films in zoo genaamde tweede-week-vertooning-Den Haag; dat in de voor deze film vastgestelde prijzen tevens verdisconteerd was een bij minnelijke schikking tusschen partijen vastgestelde oude vordering van eischeres op gedaagde groot fdat wegens vertraging bij het in exploitatie nemen van het Haagsche theater, hetwelk de vorenbedoelde films in première-Den Haag zou vertoonen, de mogelijkheid groot was, dat eischeres eenige der films niet binnen den contracttijd aan gedaagde zou kunnen leveren, maar dat deze laatste geweigerd heeft te voldoen aan het verzoek van eischeres om haar toe te staan de films ook na het verstrijken van den einddatum van het contract te mogen leveren; dat eischeres zich derhalve genoodzaakt meende te zien twee der films in première te doen vertoonen in een Zondagochtendvoorstelling van het Metropole Palace te 's-Gravenhage en een derde film in pre mière gedurende een week te doen vertoonen in het Thalia Theater aldaar; dat gedaagde echter weigerachtig blijft de be doelde drie films, n.1. „Juanita", „Kinderen zijn wreed en „Straatzanger-millionnair" van eischeres af te nemen, althans de filmhuur ervan, zijnde drie maal te betalen, hoewel de einddatum van het contract (eind December 1936) ver streken is. weshalve eischeres van gedaagde vordert betaling van of zooveel minder als de Commissie billijk acht; dat gedaagde in hoofdzaak hiertegen aanvoert, dat de oude vordering van eischeres, voortspruitende uit een vorig contract, niet meer bestaat, daar, blijkens een clausule in het nieuwe contract dd. 24 Januari 1936 het oude contract vervallen is; dat gedaagde overigens het standpunt inneemt, dat de films „Juanita" en „Kinderen zijn wreed", welke slechts gedurende één Zondagmorgenvoorstelling in het Metropole Palace te s-Gravenhage zijn vertoond, niet in eerste-week- vertooning-Den Haag zijn uitgebracht en dat eischeres dus niet in staat is te voldoen aan haar contractueele verplich ting, om deze films in z.g. „tweede-week-vertooning-Den Haag" aan gedaagde te leveren en gedaagde zich evenmin verplicht acht deze films van eischeres af te nemen; dat zij ditzelfde standpunt inneemt ten opzichte van de film „Straat- zanger-millionnair", die eischeres in première-Den Haag heeft laten vertoonen in het Thalia Theater aldaar, hetwelk niet behoort tot de categorie der z.g. „première-theaters"; dat de Commissie van oordeel is, dat de meergenoemde drie films niet geacht kunnen worden te 's-Gravenhage op de normale wijze in eerste-week-vertooning door eischeres te zijn uitgebracht, althans dat eischeres niet aan gedaagde deze films kan leveren ter vertooning in z.g. tweede-week- vertooning-Den Haag, op de wijze als bij het aangaan van het contract in de bedoeling van beide partijen heeft gelegen; dat gedaagde op grond van de voorafgegane overweging niet kan worden geacht verplicht te zijn deze films van eische res af te nemen, althans de volle filmhuur ervan te betalen; dat echter in aanmerking moet worden genomen, dat in de auteursprijzen dezer films een gedeelte van een oude vor dering van eischeres is verdisconteerd en dat het niet-afnemen der drie films gedaagde niet kan ontslaan van haar verplich ting om deze oude schuld, die immers eerst geheel voldaan zun zijn na betaling van alle gecontracteerde films, Ie voldoen; dat in aanmerking nemende, dat de oude vordering van eischeres f bedroeg en het contractbedrag in den prijs van elk der gecontracteerde films 60 oude schuld geacht moet worden te zijn begrepen; dat gedaagde derhalve 60 van den prijs der drie niet afgenomen films, zijnde 60 van driemaal is aan oude schuld nog aan eischeres verschuldigd is; dat uit het vorenstaande volgt, dat de vordering van eische res gedeeltelijk gegrond moet worden geacht en deze vor dering tot een bedrag van behoort te worden toege wezen en gedaagde mitsdien moet worden veroordeeld om tegen kwijting aan eischeres te betalen het toegewezen bedrag a alsmede in de geschilkosten. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in haar zitting van Woensdag, 31 Maart 1937 de navolgende uitspraken gedaan: Inzake het door de heeren Gebr. van Bergen, exploiteerende het Royal Theater te Roermond op 21 Januari 1937 aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Paramount Films, gevestigd te Amsterdam, dat de Commissie verklaart, dat het door eischers bij het Secretariaat der Bedrijfsafdeeling Filmverhuur ders gedeponeerd bedrag van aan eischers moet wor den gerestitueerd. De Commissie heeft tevens uitspraak gedaan, dat de vor dering tot schadevergoeding aan eischers moet worden ont zegd. De Commissie veroordeelt gedaagde in de kosten van het geschil, bedragende 20.alsmede om aan eischers te beta len de door dezen gemaakte kosten, ten bedrage van 15. Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overweging: dat eischers stellen, dat zij op of omstreeks 7 December 1936 met gedaagde een overeenkomst zijn aangegaan inzake den z.g. verhuur en huur van een door gedaagde te vervaar digen filmopname van de plechtigheden van het huwelijk van H.K.H. Prinses Juliana en Z.K.H. Prins Bernhard, waarbij is overeengekomen, dat de film uiterlijk op Vrijdag, 8 Januari 1937 des voormiddags in het bezit van eischers zou moeten zijn; dat eischers de copie van deze film eerst op Zaterdag. 9 Januari des namiddags hebben ontvangen, zoodat zij de film niet op Vrijdagavond hebben kunnen vertoonen, waardoor zij de bezoekers van het Royal Theater, die mede naar het theater waren gekomen naar aanleiding van de door eischers geplaatste advertenties, waarin vertooning der Paramount- reportage werd aangekondigd, hebben moeten teleurstellen, hetgeen een nadeeligen invloed heeft gehad op de exploitatie resultaten der vertooningsweek en bovendien aan den goeden naam van het theater afbreuk heeft gedaan; dat gedaagde naar de meening van eischers ten onrechte wegens niet-betaling van den auteursprijs van deze film een klacht bij de Film- huurschuld-Commissie heeft ingediend, die naar aanleiding daarvan een sommatie om den auteursprijs alsnog te betalen aan eischers heeft gezonden; dat eischers daarop de gevor derde filmhuur a bij het Secretariaat der Bedrijfsafdee ling Filmverhuurders hebben gedeponeerd; dat zij op voren- gemelde gronden der Commissie hebben verzocht te verkla ren, dat het gedeponeerd bedrag aan hen moet worden geres titueerd en dat zij van gedaagde vorderen een schadevergoe ding van of zooveel minder als de Commissie billijk acht, alsmede vergoeding van hun kosten voor het bijwonen van de zitting der Commissie van Geschillen; dat gedaagde zich er op beroept, dat de met het afdrukken der copieën van de huwelijksreportage belaste filmfabrieken alles in het werk hebben gesteld om de copieën van gedaagde nog op tijd gereed te krijgen; dat alle copieën der huwelijks reportage op den 8sten Januari dan ook des avonds vóór 6 uur bij de Spoorwegen zijn afgeleverd; dat echter de Spoor wegen op dien dag als gevolg van bijzonder druk reizigers- vervoer blijkbaar een abuis hebben gemaakt, waardoor de film te laat naar Roermond is vervoerd; dat uit het door de Commissie ingesteld onderzoek is komen vast te staan, dat de film der huwelijksreportage, welke inge-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1937 | | pagina 12