OFFICIEEL ORGAAN VAN DEN NEDERLANDSCHEN B I OSCOO P- BO N D KINDEREN IN DE BIOSCOOP De circulatie van sommige berichten en verslagen in de couranten heeft dikwijls veel overeenkomst met den kronkelweg, waarlangs het roddelpraatje zijn niet te contröleeren gang gaat. Een of andere autoriteit heeft iets beweerd, een verslaggever geeft het beknopt en met eigen woor den in zijn krant weer, waarna een andere krant een der passages, al naar gelang het in haar kraam te pas komt eenige dagen later uit het verband licht om haar, verrijkt met eigen commentaar, in de eerste kolom op de eerste pagina te publiceeren. Krijgt de zegsman nog eens ooit toevalligerwijze de woorden onder de oogen, welke men hem, na den omweg, dien ze gemaakt hebben, in den mond heeft gelegd, dan schrikt hij van zichzelf en vraagt zich verbaasd af hoe het mogelijk is, dat zijn oor- spronkelijke bedoelingen zulk een uitwerking heb ben gehad. Zoo ongeveer moet het den heer Van Staveren, den Voorzitter van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring zijn gegaan, toen hij onder den titel „Jeugd en Bioscoop" een artikeltje uit ,,De Gelderlander" ter lezing kreeg, geïnspireerd door een passage, gelicht uit een verslag in de anti-revo- lutionnaire Rotterdammer van een voordracht, wel ke hij zelf te Den Haag op een ouderavond ge houden had. De heer Van Staveren zou volgens de A.R. Rotterdammer n.1. het volgende hebben beweerd: „Veelvuldig en zelfs matig bioscoopbezoek door kinderen moet ontraden worden, zoowel om rede nen van physieken als van psychischen aard. Men zij er zeer spaarzaam mee en keure in ieder geval de films, die men zijn kinderen wil laten zien. Er zijn altijd nog films, die de officieele filmkeuring niet kan verbieden en die niettemin ongewenscht zijn voor de kinderen." ,,De Gelderlander" vond dit aas zoo aanlokke lijk, dat zij aanstonds toehapte en een heel hoofd artikel aan deze volgens haar zoo belangrijke op merking wijdde, waarbij ze natuurlijk weer eens gelegenheid had om op gezellige wijze allerlei gru welverhalen van de film te vertellen en nooit ge zegde klachten van leiders van opvoedingsgestich ten en reclasseeringsbureaux te suggereeren om tenslotte via buiten verhouding staande conclusies zooals te doen gebruikelijk bij den machtigen Bioscoop-Bond aan te landen, die „feitelijk" de schuld van alles is. Wij meenden het standpunt van den heer Van Staveren ten aanzien van het bioscoopbezoek door de jeugd een standpunt, dat nog eens zeer dui delijk geaccentueerd werd in verband met de hou ding van den Utrechtschen Raad ten opzichte van het jeugdverbod voldoende te kennen teneinde gegronde reden te hebben om aan te nemen, dat de Voorzitter van de Centrale Commissie voor de keu ring van films zeer zeker niet gezegd had, wat de anti-revolutionnaire Rotterdammer hem beliefde te laten zeggen, al of niet door „De Gelderlander" 1

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1937 | | pagina 3