de waarnemende voorzitter, zooals uit het verslag,
hetwelk elders in dit nummer is gepubliceerd, kan
blijken, een nauwkeurige recapitulatie gegeven van
hetgeen het Hoofdbestuur met betrekking tot de
plannen en de houding van de Metro had onder
nomen.
Hieruit is klinkklaar komen vast te staan, dat
het Hoofdbestuur in tegenstelling met hetgeen in
den open brief staat vermeld, van den beginne af
een zeer matige, als het ware voorzichtig-afwach-
tende houding heeft aangenomen, zonder zich ertoe
te laten verleiden ook maar iets te doen, waartoe
het niet bevoegd zou zijn. Het Hoofdbestuur heeft
slechts den weg bewandeld, aan dit college door
statuten en reglementen voorgeschreven en het is
daarvan geen duimbreed afgeweken. Het heeft
niets meer en niets minder gedaan dan aan een
zijner leden inlichtingen gevraagd naar aanleiding
van berichten, welke in omloop waren. Het heeft
deze vragen meerdere malen herhaald en steeds
scherper geformuleerd en voor zoover het deze
inlichtingen niet van het betrokken lid kon krijgen,
heeft het Hoofdbestuur deze elders ingewonnen.
Het Hoofdbestuur heeft niet nagelaten de aan
dacht van het betrokken lid te vestigen op de sta
tutaire- en reglementaire bepalingen en te waar
schuwen voor de mogelijke gevolgen, welke aan
een overtreding van de betreffende bepalingen ver
bonden zijn. Wanneer aan het Hoofdbestuur iets
euvel valt te duiden, dan is het dit, dat het zijn
weg doelbewust is gegaan, dat het voortdurend
op zijn qui vive is geweest en dat het precies weet,
wat het wil en wat het in de onderhavige omstan
digheden en onder de vigueur van de desbetreffen
de statutaire- en reglementaire bepalingen te doen
staat.
Het Hoofdbestuur is nu eenmaal belast met het
toezicht op de naleving van deze bepalingen en
het is er zich wel van bewust, dat deze bepalingen
in het leven zijn geroepen om de algemeene be
langen van het geheele Nederlandsche film- en
bioscoopbedrijf te dienen. Slechts deze belangen
zijn het, welke het Hoofdbestuur bij zijn optreden
voor oogen staan.
Natuurlijk kan het Hoofdbestuur als college, dat
uitsluitend uit zakenlieden, uit leiders van groote
zaken zelfs bestaat, zich volledig indenken, dat
een bepaald lid bepaalde bijzondere belangen kan
hebben.
De waarnemende Voorzitter heeft zulks in zijn
verklaring ook doen uitkomen. Maar hij heeft er
daarbij nadrukkelijk op'gewezen, dat deze speciale
belangen zullen moeten wijken, zoodra zij in strijd
komen met het algemeen belang.
Het onaangename in deze geheele situatie is,
dat achter het optreden van het Nederlandsche lid
het buitenland staat, d.w.z. één buitenlandsche on
derneming, en niet zooals dezer dagen het dagblad
„de Telegraaf" trachtte te suggereeren „alle Ame-
rikaansche nederzettingen". Uitsluitend deze bui
tenlandsche onderneming schijnt haar inzichten
coüte que coüte in ons land te willen doordrijven.
Deze politiek heeft men elders kunnen volgen
en thans zou de beurt aan Nederland zijn. Men
vergeet daarbij met Nederland en met de Neder
landsche organisatie van het film- en bioscoopbe
drijf te doen te hebben. Dat nu is juist de groote
vergissing.
De waarnemende Voorzitter heeft het energiek
gezegd: Wij dulden geen buitenlandschen invloed,
ook al is men in het Nederlandsche film- en bio
scoopbedrijf breed van opvatting. Men weet zeer
goed, dat de film een internationaal karakter heeft
en dat met betrekking tot het gebied van het film
bedrijf een internationale uitwisseling moet moge
lijk zijn. In dit opzicht heeft men in Nederland
steeds de grootst mogelijke gastvrijheid betracht.
Men heeft zich verzet tegen contingenteering en
tegen invoerrechten en tegen iedere beknotting
van de internationale uitwisseling op het gebied
van het film- en bioscoopbedrijf. Dit is nimmer
tot nadeel geweest van het Nederlandsche film
en bioscoopbedrijf, maar ook nimmer tot nadeel
van hen, die het buitenlandsche filmbedrijf hier
vertegenwoordigen. Laat het Amerikaansche
Metro-concern daarom thans geen misbruik ma
ken van zijn positie en van de gastvrijheid, welke
is verleend, door manipulaties, welke ten koste
gaan van allen, die in Nederland op het gebied
van het film- en bioscoopbedrijf hun brood ver
dienen.
Gelukkig is er nog steeds geen conflict. Doch
wanneer men het zoover laat komen, dan kan men
erop rekenen, dat het conflict ten volle wordt
aanvaard met alle consequenties van dien en dan
zal men ook weten, wat de organisatie in Neder
land van het film- en bioscoopbedrijf te beteeke-
nen heeft. Dan zal blijken, dat men in het kleine
Nederland als één man aaneengesloten weet te
staan, dat men groote offers weet te brengen om
de bestaansmogelijkheid, welke wordt bedreigd,
te beschermen.
Intusschen was het een groote steun voor het