SMALFILMEXPLOITAT1ES ONDER DE BIOSCOOPWET Blijkens het jaarverslag over 1936 van de Plaat selijke Commissie van Toezicht op de bioscopen te Rotterdam heeft deze Commissie, toen zij van het College van B. en W. een verzoek ontving tot het geven van advies nopens een aanvrage, beoogende het verkrijgen van vergunning tot het geven van vertooningen met smalfilms in een lunchroom te Rotterdam, aan genoemd College bericht, dat zij zich niet bevoegd achtte ter zake van advies te dienen, zulks in verband met een te harer kennis gekomen uitspraak van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, volgens welke de Bioscoopwet op café's en dergelijke niet van toepassing is. Burgemeester en Wethouders hebben zich daarop tot den Minister van Binnenlandsche Zaken gewend met het verzoek te mogen ver nemen, of deze opvatting van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland door Zijne Excellentie werd gedeeld. In antwoord hierop heeft de Minister ter zake te kennen gegeven, dat de opvatting van het Col lege van Gedeputeerde Staten zich niet met den geest en de strekking van de Bioscoopwet ver draagt en dat voor het vertoonen van smalfilms in dergelijke inrichtingen een bioscoopvergunning moet worden aangevraagd en verkregen. Van deze mededeeling van den minister hebben wij met voldoening nota genomen. Men zal zich herinneren, dat wij in het Officieel Orgaan van 17 September 1936 met groote stellig heid tegen de beslissing van Gedeputeerden van Noord-Holland zijn opgekomen, volgens welke een caféhouder, welke in zijn café smalfilmvertoonin- gen geeft, niet kan worden aangemerkt als onder nemer van het geven in het openbaar van bio scoopvoorstellingen, dan wel in het openbaar het bioscoopbedrijf uit te oefenen, zoodat de bepalin gen der bioscoopwet niet op hem van toepassing zijn en derhalve geen vergunning van B. en W. behoeft. In een uitvoerig betoog hebben wij toen aange toond, waarom op de exploitatie van smalfilm voorstellingen de bepalingen van de Bioscoopwet van toepassing moeten worden geacht, dat de be slissing van Gedeputeerden van Noord-Holland derhalve onjuist was en de caféhouder in kwestie èn naar den letter èn naar den geest, bovenal naar den geest der Bioscoopwet, als ondernemer van het geven in het openbaar van bioscoopvoorstel lingen moet worden aangemerkt. Wij hebben destijds de vraag gesteld, of er voor den minister geen aanleiding was ten aanzien van deze aangelegenheid zoodanig stelling te nemen, dat den geest der Bioscoopwet recht zou weder varen. De minister heeft zich thans uitgesproken, een uitspraak, welke een duidelijke bevestiging is van het door ons ingenomen standpunt. WERKTIJDENBESLUIT VOOR KANTOREN 1937. Blijkens de bepalingen van het werktijdenbesluit voor kantoren 1937, voorzoover deze betrekking hebben op magazijnen, waar in het groot verkocht wordt en de kantoren, welke daarbij behooren, vallen de bioscopen onder dezelfde wettelijke cate gorie als vorenbedoelde magazijnen, weshalve de betreffende bepalingen ook voor het administratief personeel van de bioscopen en de daarbij behoo- rende kantoren gelden. In het bijzonder doelen wij hiermede op de cassières. Het gewijzigd artikel 49 (par. 6, hoofdstuk IV) van de Arbeidswet 1919 luidt thans voor wat het bioscoopbedrijf betreft als volgt: 1Een jeugdig persoon mag in kantoren op Zon dag geen arbeid verrichten. 2. Een vrouw mag in kantoren op Zondag geen arbeid verrichten, behoudens volgens artikel 2 van het „Werktijdenbesluit voor kantoren" 1937; a. het verkoopen van plaatsbewijzen voor open bare middelen van vervoer, het verkoopen van toegangsbewijzen voor publieke verma kelijkheden, vergaderingen en tentoonstel lingen en het verrichten van administratieve werkzaamheden, onmiddellijk met bovenge- noemden verkoop verband houdende. 3. Aan een man of een vrouw, die op een Zondag meer dan vier uren arbeid vericht in een kan toor, moet een onafgebroken rusttijd van ten minste zes en dertig uren binnen drie etmalen vóór het begin of na het einde van dien arbeid gegeven worden. In de grootere bioscopen is over het algemeen een dienstrooster vastgesteld, geheel in overeen stemming met de geldende wettelijke bepalingen. Bij kleinere bioscopen vooral in de provincie, waar het geringe aantal personeel geen groote fre quentie in de diensttijden kan verdragen, is dit niet altijd het geval. De betreffende exploitaties dienen er echter re kening mede te houden, dat zij volgens voren staande bepalingen wettelijk verplicht zijn ook cas sières, indien zij op Zondag meer dan vier uren arbeid verrichten, een onafgebroken rusttijd toe te staan van minstens zes en dertig uren binnen drie dagen voor of na dien Zondag. Men is voorts verplicht te zorgen, dat ook voor dit personeel een gedagteekende en door den werk gever onderteekende arbeidslijst in het kantoor of in de cassa wordt opgehangen en opgehangen blijft, zoodanig dat daarvan gemakkelijk kan wor den kennis genomen. Verder behoort vanzelfspre kend een arbeidsregister aanwezig te zijn. 10

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1937 | | pagina 12