De heer Strengholt wijst erop, dat, indien het amendement van de Afdeeling Amsterdam niei wordt aangenomen, ieder recht van initiatief aan den Ledenraad bij voorbaat ontnomen is. Een in stelling als de Ledenraad moet het recht van initia tief hebben en daarom ondersteunt spreker het amendement van de Afdeeling Amsterdam. De Directeur wijst op het gevaar, dat, in dien de Ledenraad op eigen initiatief besluiten kan nemen, men voor het geval kan komen te staan, dat besluiten in het leven worden geroepen buiten het Hoofdbestuur om. Een dergelijke toestand moet ongezond worden geacht. Het is van het grootste belang, dat voor het nemen van bedrijfs- reglementen en -besluiten het initiatief blijft aan het Hoofdbestuur. De heer Van Laeken (Amsterdam) verzet er zich tegen, dat het Hoofdbestuur de competen tie en de kundigheid van de algemeene ledenverga dering in twijfel trekt. De Voorzitter antwoordt, dat er geen sprake van is, dat het Hoofdbestuur aan de ledenvergadering een soort brevet van onbekwaam heid zou willen geven. Juist door de instelling van een Ledenraad heeft het Hoofdbestuur een groot deel van zijn taak uit handen gegeven. Men zal echter moeten afwachten hoe deze Ledenraad werkt. Daarom dient in het onderhavig geval de bestaande toestand geconsolideerd te worden. De heer Prager (Haarlem) betoogt, dat, in dien het amendement van de Afdeeling Amsterdam wordt aangenomen, de Ledenraad bij voorbaat niets te beteekenen heeft. Het amendement van de Afdeeling Amsterdam wordt hierop met meerderheid van stemmen aan genomen. De artikelen 29 en 30 worden goedgekeurd. In behandeling komt hierop artikel 3' met de amendementen van de Afdeeling Den Haag. de Metro, het Centrum, de Afdeeling Amsterdam en den Afdeelingsraad. De Directeur betoogt namens het Hoofd bestuur, zulks naar aanleiding van de ingediende amendementen, dat het hoogst gewenscht is, dat de Voorzitter van het Hoofdbestuur den Leden raad presideert. Dit is volkomen verklaarbaar, om dat op de algemeene ledenvergaderingen zelfs het qeheele Hoofdbestuur als zoodanig aanwezig is. Zou dit niet het geval zijn, dan zou ieder verband tusschen Hoofdbestuur en den Ledenraad ont breken. Wel kan het Hoofdbestuur medegaan met dat deel van het amendement der afd. Amsterdam, dat beoogt voorzitter en vice-voorzitter van het Hoofd bestuur bij beroep-zaken in den Ledenraad slechts een adviseerende stem te geven. Het is juist, dat de stemming bij een meerderheid van 2/::1 zal moeten geschieden, doch zulks dient te worden vastgesteld bij reglement. De Afdeeling Den Haag heeft terecht voor gesteld, dat niet in de Statuten een bepaald aan tal, waaruit de Ledenraad zal moeten bestaan, wordt vastgelegd, aangezien, indien zulks wel het geval zou zijn, geen uitbreiding mogelijk zou zijn, indien bijv. het aantal afdeelingen zou vermeer deren. Behoudens de hiervoor bedoelde amendementen van de afd. Amsterdam en Den Haag moet het Hoofdbestuur alle andere amendementen ontraden. Hetgeen de Afd. „Het Centrum" met haar amen dementen beoogt, ligt voor een deel ook in dé be doeling van het Hoofdbestuur, doch een en ander dient te worden vastgesteld bij reglement, en niet in de Statuten. Het Hoofdbestuur heeft er ernstig bezwaar te gen, dat de vergaderingen van den Ledenraad openbaar zijn. aangezien het van belang is, dat de Ledenraad in een zoo rustig mogelijke sfeer en onder zoo min mogelijke beïnvloeding zijn beslis singen neemt. Op zich genomen is er geen bezwaar tegen, dat eenige leden de vergadering bijwonen, doch het zou onjuist zijn openbaarheid imperatief voor te schrijven. Ook moet het onjuist worden geacht, om den Ledenraad te verplichten die leden, die zulks vvenschen, te hooren. Het hooren van leden is het werk van het Hoofdbestuur. Tegen het amendement van den Afdeelingsraad, dat de leden-exploitanten van den Ledenraad lid moeten zijn van den Afdeelingsraad, heeft het Hoofdbestuur geen principieel bezwaar. Het Hoofdbestuur geeft de voorkeur aan een vrije keuze. Het laat echter de beslissing over aan deze vergadering. In de practijk zullen de meeste leden van den Afdeelingsraad wel lid worden van den Ledenraad. Door een en ander echter vast te leg gen, kan een ongewenschte toestand ontstaan. De heer VanLaeken betoogt, dat de Leden raad een onafhankelijke instantie behoort te zijn. De Voorzitter en Vice-Voorzitter van het Hoofd bestuur mogen hoogstens een adviseerende stem hebben in dit college. Volgens zijn meening be- hooren zij echter niet in den Ledenraad zitting te hebben. De heer Prager is het met dit betoog eens. De heer Alter zegt, dat de stem van den Voor zitter, den Vice-Voorzitter en den Secretaris niet het zwaartepunt vormt. Wel echter de invloed, welke deze functionarissen in den Ledenraad zul len uitoefenen. Spreker acht het juister, dat de Ledenraad zijn eigen voorzitter, vice-voorzitter en secretaris kiest. De heer L C. B a r n s t ij n (Den Haag) zegt, dat het hem onprettig aandoet, dat van zekere zijde stemming wordt verwekt tegen het Hoofdbestuur. Men gelieve te bedenken, dat de leden van het Hoofdbestuur als bedrijfsmenschen dezelfde belan gen hebben als de leden van den Bond. Zij wen- schen niets anders dan het algemeen belang van het bedrijf te dienen Als zoodanig dient men het

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1937 | | pagina 8